Het verminderen van de gasvraag door het werken met een biedladder, het gedwongen afsluiten van grote bedrijven of, als uiterste consequentie: het afsluiten en evacueren van hele steden. De contouren van een crisisplan bij plotselinge ernstige gastekorten beginnen zich af te tekenen.
Door: Tijdo van der Zee In: Energeia Datum: 24 augustus 2018
Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat werkt sinds eind vorig jaar samen met landelijk gasnetbeheerder GTS aan een Bescherm- en Herstelplan Gas. Dat is gericht op het veilig afschakelen bij een calamiteit en het na afloop weer snel en veilig herstellen van de gaslevering.
Door Kamervragen van onder meer GroenLinks kwam over de voortgang van dit plan de afgelopen maanden al wat informatie naar buiten, maar de bedoeling was dat de Kamer pas meer in detail geïnformeerd zou worden aan het eind van dit jaar. WOB-verzoek
Door een WOB-verzoek van actualiteitenprogramma EenVandaag komen nu al wat van de concepten van zo’n crisisplan naar buiten, inclusief de voortdurende aanpassingen en aanvullingen (veel ook onleesbaar gemaakt) per mail door het ministerie en GTS.
Nederland heeft al sinds 2012 een ‘Noodplan Leverings- en Voorzieningszekerheid Aardgas’. Destijds was dat een eis vanuit Brussel. De Europese Unie had de Verordening 994/2010 opgesteld en die was een direct antwoord op de problemen die ontstonden toen in 2009 de levering van Russisch gas richting de EU stokte, omdat Moskou de gaskraan dichtdraaide vanwege de situatie met Oekraïne.
Dat plan was redelijk eenvoudig van opzet. Er bestond nog weinig zorg over haperende gasleveringen.
Vorig jaar werd nieuwe Europese regelgeving van kracht. Daarin wordt onder meer specifiek ingegaan op hoe lidstaten een nationaal afschakelplan gas zouden kunnen inrichten.
Het Bescherm- en Herstelplan Gas,waaraan nu gewerkt wordt, neemt deze verordening als uitgangspunt. Laconiek
Zo laconiek als er zeven jaar geleden over het Noodplan Leverings- en Voorzieningszekerheid Aardgas werd gedaan, zo serieus lijkt nu het Bescherm- en Herstelplan Gas.
Dat lijkt enerzijds te maken te hebben met toegenomen zorgen over de dreiging van terrorisme, of plotselinge staking van leveringen uit bijvoorbeeld Rusland. Anderzijds speelt onzekerheid over de toekomst van het Groninger-gasveld een belangrijke rol.
De ambtenaren hebben twee varianten uitgewerkt: het ‘3 uur scenario’, in geval van een “onmiddellijke uitval”. En een ‘3 weken scenario’. Dit scenario lijkt vooral opgezet om het hoofd te kunnen bieden aan “een politiek besluit waarin versnelde afbouw van de gasproductie in Groningen wordt afgedwongen.”
In het eerste scenario is het alleen mogelijk om op het niveau van een Gas Ontvang Station te schakelen, waarbij GTS de eerst aangewezen partij is om te handelen. Monteurs op pad
In het tweede scenario is er wel ruimte, zij het beperkt, om “monteurs op pad” te sturen om bij afnemers de gasaansluiting af te sluiten.
Maar wie schakel je het eerst af? Grote bedrijven? Huishoudens? In zekere zin ligt de volgorde al een beetje vast, want huishoudens zijn beschermd. Ook ziekenhuizen vallen ook al jaren onder het kopje ‘beschermde afnemers’.
Toch betekent dit niet dat de volgorde al helemaal vast ligt. “Door de vele crisisscenario’s is het niet mogelijk om één adequaat afschakelplan in het calamiteitenplan op te nemen.” Met een nog uit te kristalliseren afschakelmethodiek kan in reactie op een specifiek scenario wel redelijk eenvoudig een afschakelplan opgesteld worden. Net op druk
Afschakelen gebeurt “idealiter aan de hoofdafsluiter van de gasafnemer, zodat het net van GTS of de regionale netbeheerders op druk blijft”. De tegendruk van het gas zorgt ervoor dat de leidingen niet lek raken.
De ambtenaren hebben het in hun communicatie onderling over een escalatieladder. Naar de ernst van de zaak kan er opgeschaald worden, waarbij elke volgende stap minder wenselijk wordt geacht.
De eerste stap is bijna geheel gebaseerd op vrijwilligheid en wordt een biedladder genoemd. Bedrijven kunnen aangeven tegen welke vergoeding zij hun processen geheel of gedeeltelijk willen stilleggen.
Dan volgen gedwongen maatregelen. Eerst moeten grote bedrijven die rechtstreeks op het net van GTS zijn aangesloten er aan geloven, dan volgen bedrijven in de regionale gasnetten. Evacuaties
In het uiterste geval worden hele steden van het gas afgesloten, die daardoor onleefbaar worden en dus in zijn geheel zullen worden geëvacueerd.
EenVandaag maakte op basis van de gewobte documenten een artikel met de titel: ‘Geheim plan ministerie: Nederland niet klaar voor gevolgen gastekort’. Het ministerie kan zich niet vinden in deze interpretatie.
Woordvoerder Job van de Sande: “Er wordt op dit moment gewerkt aan een reguliere herziening van de calamiteitenplannen. Die moet eind dit jaar gereed zijn. De stukken die EenVandaag heeft opgevraagd via de WOB hebben betrekking op de voorbereiding van dat nieuwe calamiteitenplan.Daarin worden ook aandachtspunten genoemd die in het nieuwe plan zullen worden geadresseerd. Maar het klopt dus niet dat Nederland op dit moment niet klaar is voor een calamiteit.” Winningsplan
Deze vrijdag presenteerde minister Eric Wiebes (EZ) zijn winningsplan voor 2019. De NAM mag het komende jaar 19,4 mrd kubieke meter gas winnen. Eén van de adviezen die aan dit besluit ten grondslag ligt komt van het COT, het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Het COT heeft in kaart gebracht wat de mogelijke maatschappelijke en veiligheidsrisico’s zijn bij het verminderen van gaswinning onder het leveringszekerheidsniveau.
Interessant is dat hierin over precies dezelfde scenario’s wordt gesproken als in het concept afschakelplan waar EenVandaag over spreekt.
Philomena Bluyssen heeft het druk. Sinds begin dit jaar houdt de hoogleraar Binnenmilieu van de TU Delft zich bijna alleen nog bezig met het coronavirus. Hoe verschrikkelijk de coronacrisis ook is, er zitten positieve kanten aan. Plotseling staat luchtkwaliteit volop in de maatschappelijke belangstelling en weten academici van verschillende vakgebieden elkaar te vinden.
Auteur: Tijdo van der Zee In: TVVL Magazine #5, okt 2020 Foto: Christiaan Krop
Begin juli plaatste de TU Delft een zwart-witfilmpje op Youtube, waarin een proefpersoon met mondkapje, zittend in een stoel, wordt blootgesteld aan een wolk van aerosolen. Het filmpje ging de hele wereld over. In Nederland kwam het voorbij in RTL nieuws, het NOS Journaal, bij Nieuwsuur en 1Vandaag. De proefpersoon, zo valt te zien, typt ondertussen druk op haar telefoon. “Ik was mijn mails aan het lezen en beantwoorden”, zegt Philomena – Philo – Bluyssen.
De proefpersoon was dus Bluyssen zelf. En het proeflokaal was een van de vijf ruimtes van het SenseLab, het laboratorium waar zij en haar vakgroep experimenten uitvoeren die gaan over de wisselwerking tussen het binnenmilieu en de gebruikers van een ruimte. “Het filmpje laat niets aan de verbeelding over. Of je nou anderhalve meter afstand in acht neemt of niet, in slecht geventileerde ruimtes ademen gebruikers elkaars uitgeademde lucht in.”
Bluyssen en haar collega’s zijn de verzamelde data op dit moment aan het analyseren – de resultaten zijn als het goed is op korte termijn te lezen in Environment International, Indoor Air of Building and Environment. Maar eigenlijk, zegt ze, was het filmpje voornamelijk bedoeld voor bewustwording bij het publiek en beleidsmakers. In de academische wereld twijfelt namelijk niemand aan het bestaan van aerosolenwolken in slecht geventileerde ruimtes met meerdere personen. Maar om anderen – leken – te overtuigen was er meer nodig dan alleen een sterk pleidooi in woord. Een krachtig beeld. “Stel je een kind voor dat in het zwembad plast. Daar kan je je goed een beeld bij vormen, maar als het in de lucht gebeurt, dan kunnen we ons daar veel minder goed een voorstelling bij maken. Terwijl aerosolen zich op eenzelfde manier door de lucht verspreiden. Daarom bouwden we een opstelling met zeepbellen die aerosolen simuleren, zodat mensen echt konden zien hoe die aerosolen zich gedragen.”
Artikel gaat verder onder de foto.
En heeft de film effect gehad? Officieel is het RIVM nog niet overstag “Volgens mij is het bij RIVM ook een grijs gebied geworden. En niet voor niks is er sinds augustus een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen onder leiding van Doekle Tepstra.”
Kan je vertellen hoe de bellen-opstelling eruit zag? “We hebben dat onderzoek opgezet samen met de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek. Zij hebben de zeepbellenmachine aan ons geleend, waarmee we aerosolen simuleerden. Die werden uitgeademd door een kunsthoofd, gemaakt bij de faculteit Bouwkunde, dat was gekoppeld aan een ventilator, ontwikkeld door de faculteit 3ME [faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen, red.]. Dit was allemaal nieuw. Niet eerder zijn deze technieken op deze manier toegepast om te simuleren hoe ventilatie werkt.
In ons SenseLab kunnen we drie soorten ventilatie toepassen: mengventilatie, verdringingsventilatie, natuurlijke ventilatie (ramen openen) en spuiventilatie, waarbij je deuren en ramen tegenover elkaar openzet. Als je de mengventilatie zo hoog mogelijk zet, dan levert dat heel goede resultaten op. Spuiventilatie ook, maar dan moeten de gebruikers wel een paar minuten de ruimte uit, omdat anders besmette lucht langs niet-besmette personen kan stromen.”
En kan je met verdringingsventilatie goed je aerosolen weg ventileren? “Dat hebben we helaas niet goed kunnen testen. Die methode werkt op basis van opwarming van de opstijgende lucht door de gebruikers van de ruimte, maar vanwege corona konden we geen vijftien mensen in de ruimte neerzetten. Je zou dat wel kunnen simuleren met manikins, neppersonen die kunnen ademen en warmte maken, maar de faculteit heeft geen geld voor vijftien manikins.”
Wat is dan de hypothese rond verdringingsventilatie? “Dat de lucht met de thermische pluim die rond mensen hangt naar boven gaat. Dat zou dus een ideale methode zijn, ware het niet dat je ook druppels uitademt die wat groter zijn. Normaal zouden die landen, maar door de warmte en de relatieve droge lucht in de ruimte ten opzichte van de luchtvochtigheid in de mond, verdampen die druppels gedeeltelijk, waardoor ze zoveel gewicht verliezen dat ze langer blijven zweven en door de volgende persoon zouden kunnen worden ingeademd. In theorie – en fysisch – is dit zo, maar wij zouden dat heel graag kunnen laten zien.”
Wat zijn het eigenlijk voor een bellen die die bellenmaker maakt? “Het zijn bellen met een doorsnede van 0,3 mm die zijn gemaakt van zeep en water, gevuld met lucht.”
Er is dan toch wel een verschil met aerosolen, want die kunnen een doorsnede hebben die een factor 100 kleiner zijn, en zijn gevuld met water in plaats van lucht. Zijn ze wel vergelijkbaar? “Ja, omdat ze zich in lucht net zo gedragen als een aerosol. Ik heb dat niet hoeven te bewijzen, het is een techniek die al heel lang bestaat. In de vliegtuigbouw vullen ze de bellen vaak met helium, maar wij hebben lucht gebruikt, omdat dat wat zwaarder is en beter uitademing simuleert.”
Afgezien van het publicitaire gebruik van het filmpje, kan je er wetenschappelijk ook iets mee? “De camera maakte ongeveer duizend foto’s per minuut. Er is een computerprogramma dat beeld voor beeld de druppels kan tellen. En dan kan je gaan kijken hoe de verdeling van die druppels is, boven de persoon, voor en achter. Die software komt van de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek en mochten wij gebruiken van professor Fulvio Scarano. Dit hele onderzoek hebben we met een beperkt budget gedaan. Ik heb een beetje geld gekregen uit het universiteitsfonds om wat instrumenten te kopen, zoals de ventilator, een ademhalingsmachine en een compressor, en een student-assistent in te huren.”
De opstelling met het hoofd en de ventilator heeft daarna nog kort dienstgedaan om de werking van drie verschillende typen mondkapjes te testen in samenwerking met het windtunnelinstituut DNW. En met de zeepbellenmachine (officieel: HFSB of AFSB-generator, wat staat voor Helium of Air Filled Soap bubble generator) om de werking van een mobiel HEPA-filter (high-efficiency particulate air) uit te proberen – de naam van de fabrikant blijft nog even geheim. De conclusies in het kort: uitgeademde lucht met aerosolen ontsnapt makkelijk bij niet goed passende mondkapjes en een mobiel HEPA-filter haalt flink wat aerosolen uit de binnenlucht. De zeepbellenmachine is zo goed bevallen, zegt Bluyssen, dat er plannen zijn voor een eigen exemplaar. “Professor Fulvio Scarano en zijn groep hebben aangeboden te helpen bij het maken van een simpelere uitvoering.”
Eigenlijk, zegt Bluyssen, heeft het onderzoek naar aerosolen nog een derde heel belangrijk effect gehad: ze kwam er mee in het vizier van collega’s uit andere vakgebieden, zoals virologen, epidemiologen en microbiologen. En dat was essentieel omdat een terechte kritiek op haar experiment was dat díe kennis er niet in terugkwam. De kritiek luidde: er mogen dan aerosolen in de ruimte blijven rondzweven, maar in hoeverre leiden die aerosolen nu werkelijk tot besmetting? Daar komt binnenkort verandering in, want in juli keurde ZonMw een projectaanvraag goed waarin die samenwerking juist wél gestalte krijgt. “En dat is mede het resultaat van de experimenten in het SenseLab, want zonder die experimenten hadden we nooit contact gekregen met z’n allen”, zegt Bluyssen. Het budget voor het onderzoek is 500.000 euro en penvoerder is het Universitair Medisch Centrum Utrecht.”
Om wie gaat het? “Het gaat om epidemioloog en kinderarts Patricia Bruijning en epidemioloog Dick Heederik, beiden, van het Universitair Medisch Centrum Utrecht; moleculair viroloog Sander Herfst (die van het fretten onderzoek) en kinderarts en viroloog Pieter Fraaij, beiden van het Erasmus MC in Rotterdam; en vliegtuigbouwkundig ingenieur en directeur Christophe Hermans van DNW. Patricia benaderde mij al in mei (toen was de call van ZonMw voor dit programma net geopend), omdat ze mijn naam was tegengekomen bij een van haar televisieoptredens.”
En wat gaan jullie doen? “We gaan meten en onderzoekingen doen op middelbare scholen waar meer dan twee besmettingen hebben plaatsgevonden. Het gaat dan om alle drie de besmettingsroutes, aanraking van besmette oppervlakken, grotere druppels en aerosolen, inclusief het ventilatiesysteem. En waarschijnlijk ook nog het toilet als mogelijke route. Op dit moment [half september, red.] zijn we nog niet klaar om op pad te gaan, want we zijn nu aan het bepalen waar we meten, met welke instrumenten en wat de protocollen zijn.”
En wat als de pandemie op zijn retour is als jullie van start gaan. Heeft het dan nog wel zin? “Ik geloof niet dat het einde al in zicht is. En áls het zo mocht zijn, dan zijn we de volgende keer dat er zo’n uitbraak is door al het onderzoek dat we nu doen veel beter voorbereid.”
Deze crisis lijkt nog maar eens duidelijk te maken dat je als expert op het gebied van ventilatie, verwarming en binnenmilieu ook kennis moet hebben van het menselijk lichaam. “Ja, met alleen kennis van ventilatie kom je er niet. Ik geef aan eerstejaars bouwkunde ook colleges over het menselijk lichaam. Niet al te diep, maar ik vind het noodzakelijk dat je weet hoe oren werken en ogen. Wanneer voel je je koud of warm. Dat soort dingen moet je weten als je gaat draaien aan de knoppen om het binnenmilieu te verbeteren.”
“Tijdens mijn promotie bij de Deense professor Per Ole Fanger heb ik een methodiek ontwikkeld om mensen te trainen om luchtkwaliteit te beoordelen. En dat doen we in ons SenseLab nog steeds: de zintuigen gebruiken om lucht, licht, geluid en thermisch comfort te beoordelen. De mens als meetinstrument.”
Heb je trouwens nog contact met academici uit je Deense tijd? “In de groep van Fanger zat ook Arsen Melikov. Hij is net als ik heel druk met corona en werkt veel aan het onderwerp ‘persoonlijke ventilatie’. Hij is in Denemarken een veelgevraagde expert.”
Is persoonlijke ventilatie een oplossing voor de aerogene besmettingsroute? “Misschien wel. Kijk, niet iedereen wordt van dezelfde dosis virus even ziek. Of wordt überhaupt ziek. En het is per persoon verschillend hoeveel virus er in uitgeademde druppels zit. Daarom weten wij niet hoeveel je precies moet ventileren om risico’s te beperken. Gericht of persoonlijk ventileren kan dat probleem omzeilen. Dat is het ideaal. Maar in de praktijk wordt dat natuurlijk heel moeilijk.”
BiografiePhilomena Bluyssen Prof.dr.ir. Philomena M. Bluyssen studeerde in 1986 af als bouwkundig ingenieur aan de TU Eindhoven, waarna zij in 1990 promoveerde aan de Technische Universiteit van Denemarken bij Prof. P.O. Fanger op ‘luchtkwaliteit beoordeeld door een getraind panel’. Voordat zij in 2012 de leerstoel Binnenmilieu aan de TU Delft bij de faculteit Bouwkunde aanvaardde, werkte zij meer dan twintig jaar als onderzoekster bij TNO. Bij de TU Delft is Bluyssen onder meer verantwoordelijk voor het door 25 bedrijven gesponsorde SenseLab. Zij heeft meer dan 250 publicaties op haar naam staan. Voor ‘The Indoor Environment Handbook: How to make buildings healthy and comfortable’, kreeg zij de prestigieuze ‘Choice Outstanding Academic Titles of 2010 Award,’ en voor ‘The Healthy Indoor Environment – How to assess occupants’ wellbeing in buildings’, ontving zij de IDEC 2016 Book Award.’ Sinds het begin van de crisis probeert Bluyssen politici en beleidsmakers ervan te overtuigen dat we de aerogene transmissieroute serieus moeten nemen. Dit doet zij onder andere via deelname aan een groep van 36 wetenschappers van over de hele wereld die (nog steeds) proberen de WHO te overtuigen van het risico van deze derde besmettingsroute. Bluyssen is ook een van de 239 ondertekenaars van een open brief aan de WHO die op 4 juli werd gepubliceerd.
Wegen, tunnels of bruggen die zo ontworpen zijn dat ze over enkele decennia hun waarde hebben behouden en weer als bouwstenen kunnen dienen voor nieuwe projecten. Dát is de circulaire gedachte. Maar een circulair project zal weinig kans van slagen hebben als de samenwerking in de keten nog conventioneel lineair georganiseerd is. Wat nu als opdrachtnemer en opdrachtgever sámen vaststellen hoe een project het beste uitgevoerd kan worden, en als de aannemer niet langer louter een weg als product oplevert, maar in plaats daarvan infrastructuur als een dienst aanbiedt: zou dat circulariteit kunnen bevorderen? In een achttal pilots in het programma ‘De Circulaire Weg’ staat die vraag centraal.
Door: Tijdo van der Zee, 8 oktober 2020
Gepubliceerd op: Circulairebouweconomie.nl
De Circulaire Weg ging vorig jaar al officieus van start met twee pilots, een in Overijssel en een in Noord-Brabant. Op donderdag 1 oktober was de officiële kickoff van het tweejarige programma. Bij deze online meeting deelden betrokkenen de eerste praktijkervaringen en bediscussieerden het concept van infra as a service (IAAS). Dagvoorzitter Frederike Noppers van de Circulaire Weg drukte daarbij wellicht het sentiment het beste uit: ‘Dit is in potentie een disruptieve innovatie, maar we gaan daar pas achter komen als we het samen in de praktijk gaan testen.
De Circulaire Weg is een initiatief van Dura Vermeer, dat hierin samenwerkt met Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Amersfoort, Utrecht, Amsterdam en daarnaast de Waterschapsbank, ABN Amro, Sweco en de TU Delft. ‘Circulariteit bereik je niet door alleen te focussen op de techniek’, zegt Karlijn Mol, manager Duurzaamheid bij Dura Vermeer en aanjager van het programma. ‘Door ook te kijken naar andere samenwerkingsvormen kan je de circulaire economie echt een versnelling geven.’ Inspiratiebron voor infra as a service is het contract uit 2015 tussen Philips en Schiphol, waarin Philips verlichting als een dienst aanbiedt, zegt Mol. ‘Die samenwerking heeft daar geleid tot significante energiebesparing en een langere levensduur.’ Dura Vermeer stelde zich toen de vraag: zou dit concept niet ook kunnen werken in de infra?
Circulaire wegverlichting
Eind 2019 mondde dat idee uit in een eerste concreet project. Over een traject van 17 kilometer op de N279 tussen Den Bosch en Veghel levert Dura Vermeer nu verlichting als een dienst aan de provincie Noord-Brabant. Mol: ‘Met technisch dienstverlener Hoeflake hebben we daar een systeem ontwikkeld waarbij de lichtintensiteit wordt aangepast aan de drukte op de weg. Daardoor is er altijd de hoeveelheid licht die je nodig hebt, tegen sterk gereduceerde energiekosten.’ In plaats van een standaard bestek met een programma van eisen, wordt in dit contract gewerkt met KPI’s (kritische prestatie indicatoren), waarbij Dura Vermeer zélf de vrijheid heeft om hier invulling aan te geven. ‘Dat resulteert dan in dit soort slimme innovaties’, zegt Mol.
N279, Pilot Noord-Brabant: Light as a Service – foto: Sebastiaan Knot
Provincie doet ‘stapje terug’
Ook in Overijssel loopt een project. Daar kijken Dura Vermeer en de provincie of er een slimmere samenwerking mogelijk is voor het onderhoud aan de provinciale weg N739 tussen Haaksbergen en Hengelo. ‘We verwachten over een aantal weken het nieuwe contract te kunnen tekenen’, zegt Jan Spoelstra, programmamanager bij de provincie Overijssel. Dit nieuw type contract heeft inmiddels een naam: UAV-CE, waarbij CE staat voor Circulaire Economie (dit dan als aanvulling op de ‘standaard’ UAV, die de contractverhoudingen tussen opdrachtgever en aannemer regelt).
Net als in Noord-Brabant is het bij de N739 de bedoeling dat, zoals Spoelstra het noemt, de provincie een ‘stapje terug’ doet. ‘We gaan sturen en controleren op indicatoren, zoals veiligheid, doorstroming, leefomgeving en milieu.’ Dura Vermeer wordt dan economisch eigenaar van de weg – vanuit de wet blijft de provincie altijd juridisch eigenaar. Doordat Dura Vermeer het materiaal in zijn bezit krijgt, zal naar verwachting de prikkel groter zijn om extra goed voor de weg te zorgen. En daardoor zullen de onderdelen ook na de levensduur nog waarde hebben. Spoelstra: ‘Wij betalen dan aan Dura Vermeer een periodieke beschikbaarheidsvergoeding.’
Waardebepaling
Maar hoe hoog de verkoopwaarde van de weg is, dat is nog niet duidelijk. Momenteel werkt een aantal partijen aan een model om dat te kunnen bepalen, waarbij ook een inschatting gemaakt wordt van de waarde over een x-aantal jaar. Spoelstra: ‘Dat zal invloed hebben op de hoogte van de beschikbaarheidsvergoeding. Dat is het spel dat Dura Vermeer en de provincie momenteel spelen.’ Spoelstra is realistisch: de onderhandelingen over IAAS van de N739 kúnnen stranden. ‘Maar voor ons is deze pilot nu al waardevol. Door in een vroeg stadium met Dura Vermeer aan tafel te zitten, worden we uitgedaagd om buiten onze comfortzone te treden, in andere oplossingen te denken.’
Voorbeelden? Spoelstra somt op: ‘Een deklaag heeft vanuit de historie een bepaalde dikte. Maar is dat wel per se nodig? Kan het echt niet wat dunner, zodat je de materialen elders kan gebruiken? Nog een: kunnen we het maximum van 30 procent gerecycled asfalt loslaten met behoud van kwaliteit?’ Karlijn Mol van Dura Vermeer herkent dat beeld goed, zegt ze. ‘Dit is een heel andere manier van denken. Ook voor onze mensen is dit een uitdaging, en het gaat dan ook met horten en stoten.’ Het project in Overijssel is belangrijk, zegt Mol, omdat het hier gaat om een bestaande weg. ‘Bestaande wegen vormen 95 procent van de markt. Als je je alleen richt op nieuwe wegen, dan ga je geen vliegwieleffect krijgen.’
N739, Pilot Overijssel: ‘Road as a Service’ – foto: Stephan Warmenhoven
Tijdelijke omleidingsweg: hoge restwaarde
In Amsterdam gaat binnenkort een derde pilot van start: een tijdelijke omleidingsweg. In het gebied van de Johan Cruijff ArenA worden voorbereidingen getroffen voor een Smart Mobility Hub. Dat is een knooppunt waar fiets, auto, touringcars en metro samenkomen. Die hub wordt gebouwd op de plek waar nu sportpark Strandvliet ligt. Het sportpark komt op het dak van het Smart Mobilty Hub weer terug in groter formaat, zegt projectleider Gé Smit. Om verschillende bestemmingen in de buurt bereikbaar te houden en om werkverkeer in goede banen te leiden, komt er over een lengte van bijna een kilometer een tijdelijke weg. ‘Voor ongeveer vijf jaar’, zegt Smit. In de Johan Cruijff ArenA vinden – mits de coronamaatregelen het toelaten – in 2021 vier voetbalwedstrijden voor het Europees Kampioenschap plaats. ‘Dan moet de weg af zijn.’
De gemeente Amsterdam heeft stevige circulaire ambities. In 2030 al wil de gemeente dat de hoeveelheid primaire grondstoffen is gehalveerd. Een tijdelijke weg leent zich goed voor een circulaire oplossing, zegt Smit, omdat het veel makkelijker is om de restwaarde van de grondstoffen te berekenen over vijf jaar dan over twintig jaar. Want wie weet hoe de mobiliteit van 2040 eruit ziet? Smit: ‘Als Dura Vermeer eigenaar is van de weg, geeft dit een sterke financiële stimulans om ook goed voor de weg te zorgen. Dan hebben we het dus over het sluiten van de grondstoffencirkel én van het sluiten van de verantwoordelijkheidscirkel.’
De academische blik
Waar gemeenten, provincies en Dura Vermeer infra as a service (IAAS) in de praktijk gaan testen, zetten onderzoekers aan de TU Delft zich aan academische vragen over het concept. ‘De belangrijkste onderzoeksvraag is: wat zijn de randvoorwaarden voor infra as a service om circulariteit te bevorderen’, zegt Daan Schraven, universitair docent Economie van de Civiele Infrastructuur aan de TU Delft. ‘In het huidige academische debat luidt dat As-a-Service-modellen circulariteit mogelijk maken, maar circulariteit gebeurt daarmee niet vanzelf.’ Een groot voordeel van IAAS voor de gww-aannemer is dat die de ‘ondernemersruimte’ zal benutten, vermoedt Schraven, om te investeren in assets en materialen die hun waarde behouden tot na de contractduur en bij nieuwe herbestemming.
Het is echter nog niet gezegd dat As a Service-modellen de nieuwe werkpraktijk worden. Er zijn nog mogelijke obstakels, zegt Schraven. ‘Bijvoorbeeld: As-a-Service-afspraken per object of sectie kunnen bij opschaling de nodige versnippering veroorzaken in het aantal contracten en aannemers voor een gebied. Het is belangrijk dat deze spanning wordt geadresseerd.’
Koelen en verwarmen van kantoren en andere utiliteitsgebouwen met warmte en koude uit de bodem is een effectieve manier om energie te besparen. Nieuwe inzichten over hoe je de bodembronnen beter kan benutten, maken de keus voor een WKO-systeem (warmte-/koudeopslag) nog aantrekkelijker. Hoewel de gemeente niet de bevoegde vergunningverlener is voor WKO’s, dat is de provincie, hebben gemeenten wel een belangrijke rol als aanjager.
Op de campus van de Nijmeegse Radboud Universiteit liggen de gebouwen wat verscholen in het groen. Alleen de hoge Erasmus-toren steekt met gemak boven al het groen uit. Rond het jaar 2000 besloot het universiteitsbestuur om het diepe grondwater dat zich onder de campus bevond te gaan gebruiken voor het verwarmen en koelen van enkele studiegebouwen. Om dat water naar boven te krijgen werden tien brongaten geboord tot een diepte van ongeveer 50 meter, voor vijf warme bronnen en vijf koude bronnen. In de winter werden de warme bronnen aangesproken en in de zomer de koude bronnen.
Dubbelpijps
In theorie was dit een mooi model. Maar de praktijk pakte niet precies zo uit. De gebouwen bleken gedurende het jaar namelijk meer warmte nodig te hebben dan koude. En zo ontstond er een ongewenst koude-overschot. Daar kwam nog eens bij dat de bronpompen maar een paar pompstanden kenden en dus meestal harder pompten dan strikt noodzakelijk. Dat kon en moest beter. Al was het alleen maar omdat universiteiten zich in de Meerjarenafspraken hebben gecommitteerd aan een jaarlijkse energiebesparing van 2%, waarover wordt gerapporteerd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zegt Toon Buiting, coördinator energiebeleid bij de Radboud Universiteit. “Sinds de optimalisering van ons WKO-systeem is het rendement op onze installatie verdubbeld”, zegt hij trots.
De ingreep die werd toegepast is even logisch als ingenieus. In plaats van een enkelpijpssysteem, dat water slechts in één richting laat stromen, werd een dubbelpijps systeem aangelegd, waardoor warmte en koude altijd beschikbaar zijn, ongeacht het seizoen. Niet het bronsysteem was nog leidend, met zijn seizoensinstelling, maar de energievraag uit de gebouwen zijn dat nu, het bronsysteem dient te volgen. Tegenwoordig wisselen op de Nijmeegse campus gebouwen bovengronds onderling warmte uit en is de ondergrondse WKO op momenten zelfs niet eens nodig. De volgende uitbreiding van het WKO-net zit er dan ook alweer aan te komen, zegt Buiting. “De markante Erasmustoren is over twee jaar aan de beurt.”
Niet optimaal
WKOs hadden enige tijd geleden een minder goed imago. Om de werking van WKO’s te verbeteren heeft de overheid nieuwe regels aan de kwaliteit van bodemenergiesystemen voor ontwerp, aanleg en beheer gesteld. Hierdoor zijn de WKO-installaties nu efficiënt en betrouwbaar, zoals bovenstaand voorbeeld van de Radboud Universiteit illustreert.
Een paar honderd meter naast de WKO van de Radboud Universiteit is nóg een flinke WKO geïnstalleerd, bij het Universitair Medisch Centrum. Die is nu ongeveer vijf jaar in gebruik en is bij aanvang al ‘slim’ en flexibel ontworpen, zegt Els Sonnemans, strategisch adviseur energie van het Radboud UMC. Desalniettemin bleken wijzigingen in het bouwprogramma te leiden tot een warmteoverschot. Dat wordt aangepakt: “We gaan er nieuwe gebouwen op aansluiten die een warmtevraag hebben en we gaan water in de warmtapwaterleidingen tot 45 graden voorverwarmen met de warmte uit de WKO. Daarna verwarmen we het water verder tot 70 graden. Dat doen we conventioneel of misschien met een hoogtemperatuurwarmtepomp.”
Zowel de universiteit als het UMC in Nijmegen willen op termijn de capaciteit van hun WKO uitbreiden met extra bronnen, zeggen Buiting en Sonnemans. Om dit zo goed mogelijk te faciliteren heeft de gemeente Nijmegen drie jaar terug, samen met de universiteit, het UMC en de provincie , het in bodemenergie gespecialiseerde bedrijf IF Technology opdracht gegeven om precies in kaart te brengen wat de mogelijkheden en knelpunten hierbij zijn. Het probleem is namelijk dat de twee academische instituten niet als enige gebruik maken van de ondergrond daar ter plaatse: ten noorden zijn al twee andere WKO’s en het drinkwaterbedrijf Vitens gebruikt het zuidelijk deel van de bodem onder de campus als waterwingebied. De inventarisatie van IF Technology resulteerde in het informatieve rapport ‘Bodemenergieplan Campus Heyendaal, plan voor stimulering en ordening van bodemenergie’.
Momenteel onderzoekt Vitens de contouren waarbinnen het de komende 25 jaar water wil winnen en Buiting en Sonnemans zeggen dat hun organisaties wachten op de uitkomsten van dit onderzoek voor ze verdere plannen maken. Die uitkomsten zullen waarschijnlijk verwerkt worden in de nieuwe grenzen van het grondwaterbeschermingsgebied en wellicht ook in het bodemmasterplan van de gemeente. “Misschien betekent dit wel dat we moeten gaan boren buiten het campusgebied, in de publieke ruimte. In dat geval zullen we met de gemeente om tafel gaan zitten. Want zij zal aan moeten geven waar warme en koude putten geslagen kunnen worden.”
Van ster naar ring
Ook in de gemeente Utrecht staan WKO’s hoog op de agenda. De gemeente heeft zich opgeworpen als kennismakelaar en helpt initiatiefnemers met informatie over archeologische waarden en bodemverontreinigingen op de betreffende locatie. Ook tips over het goed inregelen van de WKO of over kansrijke allianties worden door de gemeente ruimhartig verstrekt.
Eén van de bekendere WKO’s in de stad is de WKO op de Uithof, de grote campus van de Universiteit Utrecht. Deze was oorspronkelijk ontworpen in een sterpatroon en seizoensgeregeld, zegt Fréderique Houben, hoofd van de afdeling Energie van de Universitaire Bestuursdienst en afgelopen november met haar team winnaar van de WKO Duurzaamheid Award. Ook hier heeft een flinke upgrade van het systeem plaatsgevonden, zo’n twee jaar geleden. \
“In plaats van een ster hebben we nu een ring, waarbij de gebouwen met elkaar verbonden zijn”, aldus Houben. Het nieuwe grid is ‘slim’, in de zin dat warmte en koude bínnen gebouwen met elkaar kan worden uitgewisseld (denk aan overtollige serverwarmte) en tússen gebouwen. De WKO komt alleen in actie als deze onderlinge uitwisseling niet toereikend is. De WKO als een soort buffer dus. Een speciaal voor de Uithof ontwikkeld bodemenergieplan – “daar zijn we best een beetje trots op” -dat precies in kaart brengt waar warme en waar koude bronnen gerealiseerd (kunnen) worden geeft de universiteit regie op de ondergrond en extra grip op de toekomstige ontwikkelingen.
Een WKO is een prachtig middel om energie te besparen en om de duurzaamheidsambities mede waar te maken, zo stellen Buiting, Sonnemans en Houben. Maar het is ook een complexe installatie, waar de juiste expertise voor aanwezig moet zijn. Gedeeltelijk komt die expertise van buiten. Sonnemans: “Het is belangrijk dat je al in een vroeg stadium experts bij het project betrekt en daarvan leert. Op die manier voorkom je kostbare fouten.” Dat is waar, zegt Houben, je moet niet meer willen doen dan je kan. “En als je de materie dan eigen heb gemaakt geldt, zeker voor grote organisaties als universiteiten, dat je de energiekennis in huis moet houden. Daarin investeren, zodat je niet om het minste incident meteen de adviseur hoeft te bellen.”
Energie-onderzoeksinstituut ECN zit in zijn maag met de traag draaiende ambtelijke molens en het conflict tussen Nuon en RWE over het te ontwikkelen windpark Eemshaven West. ECN ziet in het winderige Noord-Groningen al jaren de ideale plek voor het testen van grote offshore windturbines, maar door de onzekerheid loopt het opdrachten mis. Dat zegt Luc Rademakers, managing director ECN Wind Energy Facilities, tegen Energeia.
ECN heeft al een testveld voor turbines in de Wieringermeer in Noord-Holland. Dit ECN Windturbine Testpark Wieringermeer (EWTW) is operationeel sinds 2003. Hier draaien permanent 5 2,5 MW Nordex-turbines en verder is er plek voor vier prototype-turbines met een maximale ashoogte van 100 meter, met een vermogen van 6 MW. Zo werd in 2010 de komst op het park van de SWT-3.6 (3,6 MW) turbine van Siemens feestelijk onthaald. Dat was destijds de meest verkochte windturbine voor offshore windparken.
Maar met 100 meter ashoogte kom je er niet meer tegenwoordig. Daarom was ECN er op gebrand om bij Windpark Wieringermeer (in feite de herstructurering en uitbreiding van bestaande parken, waaronder het EWTW van ECN) te gaan voor hogere ashoogten. In het EWTW II is er de mogelijkheid van het testen van prototypes met een maximale ashoogte van 150 meter en een maximale rotordiameter van 175 meter. Inmiddels zijn er al twee nieuwe prototypes gebouwd en is de derde in aanbouw.
Dat is al mooi, zegt Rademakers, maar toch echt nog te weinig als je testen wil uitvoeren aan de offshore turbines die binnenkort de markt op komen. Daarbij komt dat de windturbines te groot worden om vanaf de IJsselmeerhaven bij Wieringerwerf te vervoeren. “Met een schoenlepel krijg je ze er wel in, maar het is een onhandige locatie.” Daarom is ECN al een jaar of vier in gesprek met de provincie Groningen om ten westen van de Eemshaven, vlak bij de Waddendijk, een testveld te bemachtigen waar het wel mogelijk is om drie à vier turbines van vermogens tussen 8 en 12 MW te testen.
“Omdat ECN zelf geen grondposities heeft in dit gebied zijn we [in 2014, red] een samenwerking aangegaan met Nuon en Eemswind”, laat Rademakers weten. Stichting Eemswind vertegenwoordigt de grondeigenaren in de Emmapolder en de Eemspolder. De hoop was dat het testveld in gebruik genomen had kunnen worden in “2016 of 2017, of bijvoorbeeld één locatie met een tijdelijke vergunning”. Maar de kans dat dit gebeurt is niet erg groot.
Want energiebedrijf RWE heeft net als Nuon cum sui het plan opgevat om Eemshaven West (100-130 MW) te ontwikkelen en deze bedrijven liggen in de clinch om de grondposities bij de Eemshaven. Volgens RWE, dat met windpark Westereems al vaste voet aan de grond heeft in de regio, hebben boeren hun grond twee keer verkocht: de ene hoek van hun land aan RWE en de andere hoek aan Nuon. De Duitse energiereus stapte in mei naar de rechter om de boeren te dagvaarden.
Het ministerie van Economische Zaken heeft Witteveen+Bos opdracht gegeven voor het uitvoeren van een milieueffectstudie (Mes) die duidelijk moet maken welk plan, dat van Nuon of RWE, de voorkeur geniet. “RWE wil windturbines realiseren in het profiel van de Waddenzeedijk. Nuon wil turbines vlak naast de Waddenzeedijk. Samen beschouwd staan de turbines te dicht op elkaar. Er moet dus gekozen worden tussen Nuon, RWE, een combinatie of een geheel nieuw alternatief. De Mes wordt uitgevoerd om gemotiveerd te kunnen reageren op de plannen van Nuon en RWE”, zo legt Economische Zaken het zelf uit. De bedoeling is dat er in maart een ‘voorkeursbeslissing’ wordt genomen. Dan komt er ook een besluit of er wel of geen Rijkscoördinatieregeling komt voor het gebied.
Maar ondertussen zit ECN “bij Nuon op de bagagedrager” en kan het niet veel anders dan wachten op een oplossing in deze “patstelling”, zegt Rademakers. “En dan moet nog het hele vergunningentraject worden opgestart. Het is vervelend.”
En opdrachten gaan aan de neus van ECN voorbij. “Adwen -voorheen Areva- heeft [eind 2014, red] met ons -ECN, Nuon, Eemswind-, de gemeente en de provincie onderzocht of en zo ja wanneer ze op het testveld van ECN een prototype van de 8MW turbine konden plaatsen. Helaas konden we toen geen perspectief bieden en zijn ze uitgeweken naar Bremerhaven”, laat Rademakers weten. In augustus van dit jaar begon in die Duitse haven inderdaad de bouw van het prototype van de 8 MW AD 8-180.
En terwijl we hier zitten te bakkeleien, gaan andere landen gewoon door met testen ontwikkelen van grote turbines. Rademakers geeft als voorbeeld Denemarken, waar begin deze maand het besluit werd genomen om het bestaande testveld Osterild uit te breiden “voor prototypes tot 300 meter tiphoogte”. Dus, lopen we hier in Nederland omzet mis? “Dat is wel waarschijnlijk.”
Wat is op dit moment voor ECN de beste strategie? “De ambitie van ECN is om dit testveld te realiseren samen met Nuon en Eemswind”, aldus Rademakers. En dat kan het best door “constructief met iedereen samen te werken om dit complexe probleem op te lossen”.
Slibverwerkers en afvalverwerkingsinstallaties (AVI’s) hebben problemen met de export van hun rookgasreinigingsresidu en vliegasassen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verleent hier geen vergunningen meer voor, als gevolg van een uitspraak van de Europese rechter. Binnenkort volgt een bodemprocedure bij de Raad van State.
Door: Tijdo van der Zee, op Energeia 7 september 2018
Sinds vorig jaar verstrekt het ministerie van IenW geen vergunningen meer voor de export van met kwik verontreinigd rookgasreinigingsresidu van AVI’s, biomassacentrales en slibverwerkers en vliegas van AVI’s.
De bedrijven (zoals HVC en Twence) zijn het hier niet mee eens en zijn een bodemprocedure begonnen bij de Raad van State. Zij kunnen hun schadelijke afval wel kwijt bij Mineralz op de Maasvlakte, maar ze vrezen capaciteitsproblemen. Export is volgens deze bedrijven essentieel.
“Toch heeft het ministerie het juiste besluit genomen”, zegt jurist Andre Gaastra, gespecialiseerd in milieurecht en advocaat voor één van de partijen in de zaak -hij laat in het midden welke. “Het afval werd gestort in Duitse zoutmijnen. Maar je mag daar op grond van de Europese jurisprudentie geen gevaarlijke stoffen in toepassen. Of dat nu boven de grond is of onder de grond.”
Geen nuttige toepassing
In 2010 wilde een Italiaans bedrijf, Edilizia Mastrodonato, gedurende twintig jaar een oude steengroeve volstorten met gevaarlijke afvalstoffen. De Italiaanse rechter wist niet goed hoe te handelen en vroeg het Europese Hof van Justitie in Luxemburg om raad. Dat concludeerde in 2016 in een arrest dat het opvullen van zo’n groeve niet kon worden gezien als nuttige toepassing van gevaarlijk afval.
Het is deze Europese uitspraak waar het ministerie nu aan vasthoudt. Ook in het nieuwe Landelijke Afvalbeheerplan staan talloze verwijzingen naar het Edilizia-arrest. Gaastra: “De staatssecretaris kan dus niet anders dan de vergunningen weigeren.”
Binnenkort dient een bodemprocedure bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Stake over deze zaak. Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk. Ondertussen hoopten de afvalverwerkers op een tijdelijke vergunning, omdat ze anders misschien hun productie stil moeten leggen.
Maar staatssecretaris Stientje van Veldhoven (Milieu, D66) ) heeft deze vrijdag besloten geen tijdelijke vergunning te verlenen om de tijd tot een uitspraak in de bodemprocedure te overbruggen. Wel wil ze meewerken aan een versnelde bodemprocedure.
De warmte-koudeopslaginstallatie (wko) van de Radboud Universiteit in Nijmegen onderging vier jaar geleden een ingrijpende transformatie. Daarmee ging de efficiëntie omhoog en verminderde het koudeoverschot. De koude en warme bronnen fungeren nu vooral als een soort buffer, die bijspringt als de onderlinge uitwisseling tussen de gebouwen niet voldoet in de behoefte.
Tekst: Tijdo van der Zee Dit artikel werd gepubliceerd in Gawalo op vrijdag 30 mei 2014
De Radboud Universiteit koos in 2003 voor een warmte-koudeopslagsysteem voor het nieuwe Huygensgebouw, waar de faculteit Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica zijn intrek nam. Het systeem werd gevoed door vijf warme en vijf koude bronnen van ongeveer vijftig meter diep met een debiet van maximaal 90 m3 per uur. Dat betekent een verwarmingscapaciteit van 4,5 MW en een koelvermogen van 8 MW. Enkele jaren later werd ook het Linnaeus-gebouw op het systeem aangesloten, waar ondersteunende diensten huizen zoals het Universitair Vastgoed Bedrijf.
Ontwerpfouten
Twee ‘ontwerpfouten’ van de installatie leidden echter tot een ondermaats presteren van de wko. Ten eerste was het systeem ingeregeld per seizoen. Dat betekent dat in de lente geput werd uit de koude bronnen. In de herfst schakelde het systeem om en werden de warme bronnen aangeboord. Dat maakte het systeem inflexibel: als een gebruiker koude nodig had in de winter, moest het systeem de koeltorens op het dak aanspreken. En bij benodigde warmte in de zomer, moesten de ketels bijspringen, zo legt Wim Kapel, energiecoördinator bij de Radboud Universiteit, uit. Een ander probleem was dat er geen toerenregelaars op de bronpompen waren geïnstalleerd. Dat betekende dat er alleen maar in grote stappen van telkens 90 m3 per uur kon worden bij- of afgeschakeld. Hierdoor werd er eigenlijk altijd teveel bronwater verpompt en dat leidde weer tot lage temperatuurverschillen tussen de koude en warme bronnen. Dit verschil was op een gegeven moment nauwelijks hoger dan 2 graden. Een bijkomende complicatie was dat de twee aangesloten gebouwen jaarlijks netto meer warmte vroegen dan koude, waardoor er uiteindelijk een koudeoverschot ontstond. Dat overschot bouwde zich in de jaren geleidelijk op. Een dieptepunt werd bereikt in de winter van 2011, toen het overschot piekte op 17.000 GJ. “Maar we hebben met de provincie afgesproken dat de balans in de bodem hersteld wordt en daarover rapporteren we ieder kwartaal”, aldus Kapel.
Buiten gebruik
De problemen die de Radboud Universiteit tegen kwam staan zeker niet op zichzelf. Dat wko’s in Nederland vaak niet optimaal presteren mag geen verrassing heten. Om een indicatie te geven van de omvang van het probleem een kleine statistiek van de Omgevingsdienst van het Noordzeekanaalgebied. Met de Wet Milieubeheer in de hand nam deze dienst wko’s van tientallen bedrijven in de regio onder de loep . In 85 procent van de gevallen is er “echt iets aan de hand is”, zo luidde de uitkomst. Zo’n 10 procent van de wko’s is zelfs helemaal buiten gebruik gesteld. Daar staat tegenover dat slechts 5 procent echt op orde is. Eind vorig jaar hield installatie-adviesbureau DWA in Bodegraven een wko-manifestatie. Daar stelde Patrick Teunissen, betrokken bij de wko-analyse in het Noordzeekanaalgebied, dat het tijd is om een boekwerk te publiceren met probleemgevallen. “Om lering uit te trekken. We hebben niets aan juichverhalen, als de schaduwkanten nooit belicht worden”, aldus Teunissen. Bij diezelfde manifestatie stelde DWA-directeur Hans Buitenhuis dat er lang verkeerd gekeken is naar wko’s. Vaak is de installatie de basis en allesbepalende factor van het klimaatsysteem in een gebouw. Buitenhuis wil deze zienswijze omdraaien en hij pleit dan ook voor een ‘integrale aanpak’ bij gebouwen. Daarbij worden de gebouwschil, het afgiftesysteem, de energiecentrale met wko en de ondergrondse opslag integraal in het ontwerp meegenomen. Kern van dit denken is dat de wko reageert op de energievraag van het gebouw en niet andersom. “De onderlinge samenhang tussen de elementen wordt hierbij nadrukkelijk van meet af aan meegenomen in ontwerp en in de uitvoering”, aldus Buitenhuis. Volgens Buitenhuis was de Radboud Universiteit met zijn seizoensgeregelde wko eerder uitzondering dan regel. “Zulke wko’s worden nauwelijks meer toegepast in de utiliteitsbouw. Het is toch echt wel gebruikelijk dat een koel-verwarmingscentrale met wko reageert op de vraag naar koude of warmte.” Overigens kan een seizoensgeregelde wko voor bijvoorbeeld middelbare scholen een prima oplossing zijn, zegt Buitenhuis: “Maar voor grootschaliger gebouwen met allerlei functies erin, moet je er als ontwerper rekening mee houden dat het gebouw op elk moment in het jaar warmte of koude kan vragen. Daar moet je dan ook het geschikte systeemconcept met wko bij selecteren en uitwerken.”
Maatregelen
Terug naar de Radboud Universiteit. In 2011 kreeg Installatieadviesbureau Deerns daar de opdracht om een systeem te engineeren dat beter werkt dan het oude. Imtech werd in het vervolgtraject verantwoordelijk voor de werktuigbouwkundige installaties en voor de meet- en regeltechnische installaties. De beperkte regelbaarheid van de wko werd teruggebracht. De bronnen zijn nu onderdeel geworden van een campusbreed energiesysteem, waarbij gewillig wordt gereageerd op de vraag van de aangesloten gebouwen. Drie maatregelen hebben de wko weer zover gekregen dat er plezier aan te bele
ven is, zo blijkt duidelijk uit de rondleiding die Wim Kapel langs de vernieuwde installaties geeft. Ten eerste is de seizoensinstelling losgelaten. Voorheen stroomde het water in één richting, afhankelijk van het seizoen. Om gelijktijdig van warmte en koude gebruik te kunnen maken, is er een tweepijpssysteem geïnstalleerd: een warme en een koude leiding. Daarbij bepaalt het gebouw door middel van een nieuwe pomp (geplaatst op de plek waar eerst een ketel gepland stond) van welke leiding het gebruik wil maken. De pompe
n bij de bronnen reageren desgewenst op de vraag uit de gebouwen door water in de bodem te injecteren dan wel eruit te onttrekken.
Op deze manier houdt het systeem zichzelf op druk. Maatregel twee is het toevoegen van toerenregelaars bij de bronpompen. Hierdoor kan er elke gewenste hoeveelheid water de bodem in dan wel uit, wat de efficiëntie verhoogt. Voor deze maatregel was het ook nodig om een regelafsluiter in combinatie met een drukhandhavingstoestel te plaatsen. Door deze combinatie kan het debiet over de bronnen gelijk verdeeld worden en ontstaat er geen drukverschil voor en achter de regelafsluiter, waardoor cavitatie (gasvorming) op zou kunnen treden, die de werking van het systeem aantast. Met bovengenoemde maatregelen werd de bruikbaarheid en efficiëntie van de wko wellicht verbeterd, maar het probleem van de onbalans werd er nauwelijks mee opgelost. Een uitkomst was dan ook de aansluiting van het HFML-gebouw, waarin het magenetenlab is gevestigd, in de zomer van 2012. Deze magneten moeten hun warmte kwijt. Die werd eerst afgefakkeld op het dak, maar kan nu in de leidingen geïnjecteerd worden.
Koudeoverschot
Door de toevoeging van het magnetenlab in het wko-netwerk, werd het ook mogelijk voor de gebouwen om hun warmte en koude onderling uit te wisselen, een mogelijkheid die inmiddels uitbundig benut wordt. Bij tijd en wijle hoeven de bronpompen zelfs helemaal niet te werken. Ze fungeren meer en meer als een soort buffer, die bijspringt als de onderlinge uitwisseling tussen de gebouwen niet voldoet in de behoefte. De koeltorens op het dak van het HFML-gebouw kunnen desgewenst ingezet worden om periodieke balans van de bronnen te bewerkstelligen. Inmiddels is het temperatuurverschil tussen de bronnen opgelopen naar 7 graden. Met die balans gaat het inmiddels redelijk de
goede kant op. Het grote koudeoverschot dat in tien jaar tijd is ontstaan zal de komende jaren niet onmiddellijk zijn weggewerkt, maar de Radboud Universiteit is er wel in geslaagd het niet verder te laten oplopen. Door nieuwe overheidsregels is een koudeoverschot sinds juli 2013 ook voor grote open systemen in principe toegestaan. De universiteit heeft afgesproken met de provincie Gelderland dat de balans in 2015 binnen de vergunningsgrenzen zal blijven
Nieuw gebouw
Dit jaar komt er een nieuw gebouw gereed op de Nijmeegse campus: het Grotiusgebouw voor de faculteit rechten. Ook dit gebouw krijgt een aansluiting op de warmte- en koudeleidingen op het terrein. De vraag rijst wel of dit gebouw, dat een netto warmtevraag zal hebben, de onbalans weer groter zal maken. Volgens Wim Kapel kunnen de warmte van de magneten en de inzet van (dry)koelers de energiebalans in evenwicht brengen, ook bij toevoeging van nieuwe gebouwen. “Het koudeoverschot is nu nog niet opgeheven. Dit jaar gaan we hier mee verder. Maar de ontwikkelingen brengen we eerst graag naar de provincie.”
Een warmtepomp in de Haagse wijk Ypenburg heeft afgelopen weekend warmte teruggeleverd aan het warmtenet van Eneco. De eigenaar van de warmtepomp wilde hiermee aantonen dat warmtenetten, net als het elektriciteitsnet, kunnen worden verduurzaamd door van consumenten prosumenten te maken.
Door: Tijdo van der Zee, in Energeia, 14 november 2016
Het fotootje van de warmtemeter van Landis + Gyr leverde op Twitter het bewijs: op dat moment registreerde de meter een negatieve warmte van -1,1 kW. Het gaat om de warmtemeter in de woning van Ardo de Graaf, eigenaar van installatiebedrijf Augustus Warmte en betrokken bij Bewoners Platform Ypenburg. “Mijn woning had op dat moment maar 4 kW aan warmte nodig, terwijl ik een warmtepomp heb van 5 kW. Dus ik kon ongeveer 1 kW aan warmte terugleveren.”
De Graaf koos bewust een koude dag uit (“het vroor”), omdat op koude dagen de warmtepomp hard moet draaien om het huis te verwarmen. Als er op deze piekmomenten nog capaciteit overblijft, dan weet je zeker dat dit ook bij minder koude dagen het geval is.
De Graaf heeft een Techneco lucht/waterwarmtepomp van 5 kW in zijn woning geïnstalleerd die de ruimteverwarming voor zijn rekening neemt. Het warme tapwater wordt geleverd door het warmtenet. Maar de warmtepomp is nog niet losgesneden van de retourleiding van het warmtenet en leverde dit weekend via deze leiding warmte van ongeveer 50 graden terug Eneco’s warmtenet. Dat betekent dat Eneco’s warmtekrachtkoppelingsinstallatie (wkk) minder hard hoeft te worden opgestookt om het retourwater weer op temperatuur te krijgen. De Graaf is op dit moment bezig om zijn systeem te patenteren.
Bewoners Platform Ypenburg en Eneco werken sinds juni vorig jaar samen in de zoektocht naar duurzamere warmtebronnen. In het persbericht werden toen biomassa, aardwarmte en zonnecollectoren genoemd. Warmtepompen kwamen niet in het verhaal voor. En warmtepompen zijn ook niet per definitie duurzaam, want ze gebruiken stroom uit het net om warmte op te wekken. Maar De Graaf heeft het volste vertrouwen dat de elektriciteitsvoorziening snel zal vergroenen.
Terugleveren heeft alleen zin als je de warmte kan salderen. De Graaf weet nog niet of de warmtemeter in zijn huis kan terugtellen. Dat moet binnenkort blijken. Maar dat is een kwestie van techniek. Grotere belemmeringen zullen zich voordoen op het wettelijke vlak. In de warmtewet wordt geen rekening gehouden met terugleveren, zegt Miriam van Ee, warmtewetkenner bij advocatenkantoor Eversheds. “Dit zit niet in de huidige warmtewet en ook niet in het concept-wetsvoorstel voor de herziene Warmtewet.” Volgens Van Ee zullen ‘prosumenten’ met “hun energieleverancier aan de slag moeten” om een regeling te treffen. Dat kan, zegt ze, zonder dat je daar de wet bij hoeft te betrekken.
Eventuele uitwerking van een salderingsregeling voor warmtenetten zal uiteraard parallellen vertonen met die regeling voor elektriciteitsnetten, zegt Van Ee, maar ook verschillen. “Bij het elektriciteitsnet saldeer je zowel de elektriciteitsprijzen als de belastingen. Bij warmtenetten gaat dat niet, omdat er geen energiebelasting over de warmte geheven wordt.” Van Ee vermoedt dat warmtenetexploitanten niet op terugleveraars zitten te wachten, omdat warmtenetbeheerders meestal ook producent zijn en andere invoeders hun “dure warmtenetten minder rendabel” zullen maken.
Warmtenetklanten betalen zowel vastrecht als voor de geleverde energie. Maar volgens Ardo de Graaf weerspiegelt deze berekening niet de exacte kosten die voor het netbeheer en de energie gemaakt worden. “Omdat netbeheerder en leverancier dezelfde partij is” hebben exploitanten geen reden om die kosten precies uit te splitsen. Maar zodra er teruggeleverd gaat worden, dan moet dit natuurlijk wel gebeuren. “Ik pleit er al sinds 2007 voor dat consumenten van warmte ook producenten kunnen zijn, maar tot nu toe komt er niets van terecht.” Hij vervolgt: “Bij het elektriciteitsnet kan het nu, maar we hebben daar jaren over moeten discussiëren. Laten we die discussie nu niet overdoen, maar gebruiken wat we van die discussies hebben geleerd.”
Eneco laat weten dat de warmteteruglevering niet onder de afspraken met Bewoners Platform Ypenburg valt. Woordvoerder Arie Spruit: “Dat heeft hij [De Graaf, red] vanuit zijn eigen interesse en expertise gedaan, niet vanuit het convenant. Het tekent zijn grote betrokkenheid. De uitdaging is echter groter dan één moment van teruglevering: we willen weten hoe we meerdere duurzame bronnen continu terug kunnen laten leveren binnen de geldende juridische en wettelijke kaders. Het uitgangspunt is op zichzelf simpel, maar dat is de uitwerking ervan niet.”
Ons elektriciteitsnetwerk is nog niet ingericht op veranderende energiestromen. Hoeveel decentrale stroom kan ons netwerk aan? Bij welke energiepieken ontstaan problemen? Moeten we in de wijk ruimte reserveren voor een buurtbatterij? DNV GL ontwikkelde voor die vragen een testfaciliteit.
Door Tijdo van der Zee, Gepubliceerd op Stadszaken, op 27 mei 2016
De elektriciteitsvoorziening in Nederland verandert: we gaan van centrale naar decentrale opwekking. Vaak is de consument met zonnepanelen op het dak de producent van zijn eigen elektriciteit – de prosument. Daarnaast vervangt elektriciteit steeds vaker aardgas of benzine. De warmtepomp komt in de plaats van de cv-ketel en het aandeel elektrische auto’s groeit met de dag.
Het stedelijke elektriciteitsnetwerk is echter niet op deze veranderende energiestromen ingericht. Zo kan het in de toekomst gebeuren dat op een winderige dag windmolens zoveel elektriciteit produceren dat het elektriciteitsnet het niet aankan. Of dat in een buurt zoveel zonnepanelen op de daken liggen dat de zekeringen in het trafohuisje doorbranden. Dat dit geen theorie is maar écht zo in de praktijk kan uitpakken, werd vorig jaar april bewezen in Lochem. Daar werden in enkele straten bij wijze van proef alle elektrische auto’s tegelijkertijd opgeladen en ging ook nog eens in twintig woningen de oven aan om een pizza af te bakken. Dat bleek te veel: de buurt zat voor even in het donker.
‘Om overbelasting te voorkomen kun je het netwerk verzwaren, of je kunt slimmer met elektriciteit omgaan door vraagsturing toe te passen. Bijvoorbeeld door het dynamisch laden van elektrische auto’s’, stelt Hans de Heer, principal consultant Smart Energy bij energieconsultancybureau DNV GL. Eind 2013 won DNV GL (toen nog DNV KEMA geheten), samen met ICT Automatisering, de TU Eindhoven, de Vlaamse onderzoeksinstelling VITO, het Groningse energie-instituut EnTranCe en TNO, een tender binnen de Topsector Energieregeling van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) om een testfaciliteit te bouwen. In deze faciliteit kan worden gesimuleerd welke effecten verschillende duurzame toekomstscenario’s hebben op het elektriciteitsnet.
Deze testfaciliteit, het International Test and Simulation Facility (ITSF), is geen fysiek laboratorium, maar een softwareprogramma dat zijn rekenkracht in de cloud heeft zitten. Het programma kan rekenen aan het laagspanningsnet, waar de woningen op zijn aangesloten, en het middenspanningsnet (inclusief de transformatorhuishuisjes die de schakel zijn tussen deze twee netten). Onlangs werd een eerste test afgerond in de gemeente Hellevoetsluis. De Heer: ‘We hebben hier nog geen scenario’s gesimuleerd. Deze test was bedoeld om te controleren of ons systeem werkt. Het gaat in een middelgrote gemeente als Hellevoetsluis namelijk al snel om tienduizenden elektrische apparaten. Wij hebben in Hellevoetsluis aangetoond dat het ITSF dit aankan.’
De Heer: ‘Het ITSF levert het inzicht dat nodig is voor zowel de netbeheerder als de gemeente om goed geïnformeerde beslissingen te nemen. De verkregen data kunnen daarnaast visualisaties opleveren. Beleidsmakers of burgers kunnen dan precies zien in welke buurten en bij welk scenario het elektriciteitsnet overbelast kan raken. Plekken met congestie lichten dan rood op.’ Essentieel bij deze simulaties is wel dat de elektriciteitsnetwerken tot in detail in kaart zijn gebracht. Dat blijkt niet altijd het geval. ‘In grotere steden, met vaak wat oudere netwerken, ontbreekt nog wel eens de juiste informatie.’
Een betrouwbaar elektriciteitsnet is de verantwoordelijkheid van de netbeheerder. Vragen en oplossingen over netverzwaring of smart grids worden dan ook in eerste instantie daar genomen. Maar gemeenten spelen eveneens een grote rol. Bijvoorbeeld op het gebied van het stimuleren van inwoners voor elektrische auto’s of bij de toewijzing van een locatie van een buurtbatterij die lokaal geproduceerde elektriciteit tijdelijk kan opslaan. ‘Het ITSF geeft gemeenten de mogelijkheid te anticiperen op de duurzame ontwikkelingen’, zegt De Heer.
Hij voegt eraan toe dat het tijdperk van de buurtbatterij nog niet echt is aangebroken in Nederland. ‘We hebben nu nog niet heel veel duurzame energie, dus ook nog niet zo veel last van volatiliteit in de elektriciteitsmarkt. Daarnaast hebben we in Nederland flexibele gascentrales die schommelingen vrij goed kunnen opvangen. Dit, gecombineerd met de huidige lage elektriciteitsprijs, maken de businesscase voor bedrijven die flexibele energiediensten willen leveren nog wat dunnetjes.’
Het consortium heeft besloten om naast de softwarefaciliteit een fysieke ruimte in te richten voor het ITSF. Dit ‘ITSF-loket’ wordt binnenkort geopend op het terrein van EnTranCe in Groningen. ‘Dan kunnen we meer visualiseren en wordt het tastbaarder waarvoor het ITSF precies kan worden gebruikt’, aldus De Heer.
Wat doe je als duurzame energieleverancier als het sluiten van een kolencentrale in jouw ogen te lang duurt? Dan probeer je een van die vervuilende fabrieken zelf te kopen.
Dat bedacht het groene energiebedrijf Vandebron. “Als ondernemers proberen wij het verschil te maken. Toen we hoorden dat Nuon van zijn kolencentrale in Amsterdam af wilde, besloten we zelf een bod te doen”, zegt Aart van Veller, een van de oprichters.
Vandebron biedt een miljoen euro voor de centrale aan de Hemweg, een schijntje in de dure energiesector. “Het is natuurlijk goede promotie voor Vandebron. Ik denk dat het deels een stunt is, deels serieus”, zegt energiejournalist Tijdo van der Zee.
Nuon accepteert het bod van Vandebron niet. “We beschouwen het als een stuntbod”, zegt woordvoerder Gijsbert Siertsema. Vandebron wil de centrale teruggeven aan de stad Amsterdam. “We willen het ombouwen tot iets waar iedereen iets aan heeft, bijvoorbeeld een binnenspeeltuin”, zegt Van Veller.
Nuon zegt dat het bedrijf overweegt om de centrale te sluiten. Maar wil niet zeggen wat er daarna mee gaat gebeuren en of zo’n binnenspeeltuin een goed idee is. “We zijn continue in gesprek met de overheid. We gaan verder niet in op wat er met de centrale zou moeten gebeuren”, aldus Siertsema.
Nuon en de overheid hebben elkaar in de houdgreep, dus besloten wij te helpen.
Aart van Veller
De Hemwegcentrale is de laatste van Nuon in Nederland. Vorig jaar maakte de energieleverancier bekend dat ze hem graag sluiten, maar daar wel compensatie voor willen. Er werken nu namelijk 200 mensen en er zijn kosten verbonden aan het sluiten van zo’n fabriek. Nuon vroeg de overheid om hulp, maar kreeg die tot nu toe niet.
“De kolencentrale zorgt voor sterke vervuiling van de stad, de lucht en de natuur. Nuon en de overheid hebben elkaar in de houdgreep, dus besluiten wij te helpen”, zegt Van Veller. Hij is bang dat de centrale anders aan een partij wordt doorverkocht die kan blijven doorstoken.
Het bod van een miljoen euro is gebaseerd op een schatting. Het verbaast Van Veller dan ook dat Nuon hun bod niet serieus neemt. “Dit is absoluut geen stuntbod. Over twaalf jaar zijn alle kolencentrales dicht. Wie wil er dan nu zo’n centrale kopen op dit moment? We hebben het als serieus bod neergelegd. Nuon zegt niet wat ze er wel voor willen hebben, maar wat is dan wel de waarde van zo’n ding?” Vandebron financiert het bedrag met hulp van investeerders.
Leuk bedacht, maar hoe haalbaar is het?
In principe is het geen slecht idee, zegt energiejournalist Tijdo van der Zee. “Toen vorig jaar duidelijk werd dat Nuon geen subsidie kreeg om biomassa in de centrale bij te stoken, was het einde verhaal. Eigenlijk hint het bedrijf al sinds 2011 op sluiting of verkoop.”
Maar hij zet er ook heel wat vraagtekens bij. “Als je kijkt naar hoeveel geld er gemoeid is bij een kolencentrale, is een miljoen niet veel. Nuon heeft recentelijk bijvoorbeeld nog een nieuw besturingssysteem voor die centrale aanbesteed en dat liep al in de miljoenen.”
Het is natuurlijk goede promotie voor Vandebron. Ik denk dat het deels een stunt is, deels serieus.
Energiejournalist Tijdo van der Zee
Daarnaast spelen gederfde inkomsten ook een rol, zegt hij. “Die centrale zou in principe nog wel vijftien jaar meekunnen, dus Nuon loopt dan veel geld mis.”
Vandebron ziet graag dat Nuon het miljoen gebruikt om een regeling te treffen met het personeel. Het is nog maar de vraag of dat bedrag volstaat. “En bij verkoop van een centrale zijn ook de ontmantelingskosten erg belangrijk”, zegt Van der Zee. “Wie die gaat dragen zal bepalend zijn of Nuon wil doorpraten.”
Of Nuon het uit handen wil geven is ook nog de vraag. “Op hetzelfde terrein staat ook een moderne gascentrale. Als ze zelf ontmantelen, kunnen ze misschien nog materiaal doorverkopen. Er staat vaak een kapitaal aan oud ijzer en machines in zo’n centrale.”
En die speeltuin dan? Geen goed idee, vindt Van der Zee. “Er zitten bij zo’n kolencentrale vaak heel wat giftige stoffen in de grond.” Van Veller spreekt dat tegen. “Deze centrale is in 1995 gebouwd, onder strenge milieu-eisen. Maar een speeltuin is ook maar het eerste idee. We willen met de gemeente een goede bestemming kiezen, iets waar de Amsterdammers plezier aan beleven.”
Nu Nuon het bod niet heeft geaccepteerd, is het onduidelijk of de speeltuin er komen gaat. “We gaan ons nu beraden wat we gaan doen”, zegt Van Veller. “Dit is zeker nog niet afgelopen.”