Het Belgische Smappee, dat een gelijknamige energieverbruiksmanager op de markt brengt, wil klanten verleiden met de zogenoemde Solarcoin, een op de Bitcoin geïnspireerde munteenheid.
Dit artikel verscheen in Energeia op 28 oktober 2016
Het is dringen op de markt voor energieverbruiksmanagers. Elk vermeend unique selling point kan helpen om je te onderscheiden van de rest. Operationeel directeur Hans Delabie is van mening dat Smappee ook zonder Solarcoins al heel bijzonder is. Maar met Solarcoins zouden ook de afwachtende klanten over de streep getrokken kunnen worden. “Wij zijn de eerste datalogger in de wereld waarbij je Solarcoins kan verdienen.”
Solarcoin is een nieuwe ‘munteenheid’, die sinds 2014 bestaat. Het principe lijkt op dat van de Bitcoin. Dat wil zeggen dat het in beide gevallen gaat om cryptogeld, waarbij gebruik gemaakt wordt van een digitale blokketen, die moeilijk te vervalsen is. Met iedere aanmelding van een nieuw pv-systeem, worden Solarcoins ‘bijgedrukt’. Zo komen er steeds meer Solarcoins in omloop en neemt de totale waarde van deze digitale geldhoop in potentie toe. Uiteindelijk is het het samenspel van vraag en aanbod op marktplaatsen als Bittrex en Allcrypt, die de waarde van de munt bepaalt. Momenteel ligt die op EUR 0,06 per Solarcoin. “Sinds onze aankondiging dat Smappee met Solarcoins gaat werken, is de waarde van de munt 20% gestegen”, zegt Delabie.
Een PV-installatie die via Smappee wordt aangemeld, krijgt direct een aantal Solarcoins in een daarvoor bestemde portemonnee gestort. Dat aantal is afhankelijk van de grootte van de installatie en hoe lang die al draait. Vanaf dat moment krijgt de klant voor iedere MWh aan opgewekte elektriciteit één Solarcoin. Betaling vindt om het half jaar plaats.
Smappee werd in 2012 in het Belgische Kortrijk opgericht en ging twee jaar later met zijn producten de grens over. “Inmiddels zijn we in 85 landen actief”, zegt Delabie. Daaronder ook Nederland. Smappee meet de hoeveelheid elektriciteit die wordt opgewekt door zonnepanelen en het elektriciteitsverbruik van huishoudelijke apparaten door “twee klemmetjes die over de geïsoleerde stroomkabels” worden geplaatst. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van de data uit de slimme meter. Delabie: “Wij zijn de slimmere meter. Smappee registreert extreem nauwkeurig, met een maximale afwijking van 1%.”
Door het analyseren van de verschillende typen ruis die elektrische apparaten produceren, kan Smappee gedetailleerd in kaart brengen welke apparaten hoeveel elektriciteit verbruiken en dit via een app op telefoon of computer weergeven. Als er vervolgens ook nog speciale stekkers tussen het apparaat en het stopcontact geplaatst worden, kunnen deze apparaten op afstand worden aan- of uitgezet.
Dit kan weer gekoppeld worden aan de beschikbaarheid van groene stroom van het dak. Een voorbeeld van een opdracht die via de app kan worden gegeven: als PV-opbrengst 2000 W hoger is dan het verbruik, dan de boiler een uur aanzetten. Volgens Smappee kan een huishouden met de energieverbruiksmanager al snel 10% op de elektriciteitsrekening besparen (Delabie: “In mijn persoonlijk geval bedraagt de besparing 23.5%”), waardoor de aanschafkosten van EUR 349 binnen een paar jaar zijn terugverdiend.
Van de Solarcoins moet de klant het vooralsnog niet hebben, want met ruwweg één munt per maand, die een doorsnee PV-installatie levert, wordt de klant niet rijk. Delabie: “Maar de waarde van de Solarcoin kan snel stijgen!” De Solarcoin wordt in een beperkt aantal online winkels aanvaard.
Met fabrieken die nog steeds op halve kracht draaien en een wereldvraag die explosief toeneemt, is het geen wonder dat de levertijden en prijzen van PUR en PIR onder druk staan. Wanneer komt de markt tot rust? “Dat is nog niet met zekerheid te zeggen.” Een gesprek met André Meester, directeur van de NVPU, de branchevereniging van bedrijven in de polyurethaanisolatie-industrie.
Door: Tijdo van der Zee, 14 december 2017
Gepubliceerd op: Cobouw
De problemen met PUR en PIR spelen al sinds begin 2017 en iedereen in de bouw vraagt zich af hoe lang de tekorten blijven bestaan.
Wanneer komt de markt weer tot rust?
“Dat is moeilijk om exact te bepalen en ik mag daar niet teveel over zeggen vanwege Europese antitrustwetgeving. Wat ik wel kan meegeven is dat er met man en macht wordt gewerkt aan een zo hoog mogelijke productiecapaciteit en er is ook geïnvesteerd in nieuwe fabrieken. Het beweegt de goede kant op, maar we hebben geen kristallen bol, dus ik durf niet te zeggen wanneer de markt weer in balans is.”
PUR wordt gemaakt door twee oliederivaten, een harde en een zachte, met elkaar te laten reageren onder toevoeging van een blaasmiddel, dat het product het luchtige en daarmee isolerende karakter geeft. Door te variëren in verhoudingen tussen de harde en de zachte componenten zijn flexibele producten te maken, zoals schuim voor matrassen, en hardere producten, zoals purschuim. De scheikundige namen van deze grondstoffen zijn een isocyanaat (MDI of TDI), de grondstof die het product zijn hardheid geeft, én het vloeibare element polyol. Het blaasmiddel is isopentaan, dat na de reactie vervliegt. PUR is geliefd in de markt vanwege de hoge isolatiewaarde (< 0.026 W/mK) en de goede waterbestendigheid.
PIR is een doorontwikkeling van PUR en heeft een nog wat betere isolatiewaarde, is brandwerender en harder dan pur. In de productiewijze zit het verschil hem in onder meer in het gebruik van een ander soort polyol en een hoger gehalte MDI.
Waar in het productieproces zit nu precies het probleem?
“MDI is de zwakke schakel. Van polyol en blaasmiddel is er genoeg. Het tekort aan MDI is veroorzaakt door een ongelukkige samenloop van omstandigheden: een groot incident in september vorig jaar bij een fabriek van Wanhua in China, waar zo’n beetje de halve wereldproductie plaatsvindt. Die fabriek draait nog steeds niet op volle kracht en ook kwalitatief is het product daar nog niet op orde. In de Europese fabrieken liep ook niet alles goed. Onderhoud bij fabrieken van Huntsman en Covestro duurde langer dan gepland. En de opstart van een nieuwe fabriek van DOW in Saoedi-Arabië heeft enige vertraging gehad.”
MDI-producenten als het Japanse Tosoh lijken de lachende derden in het PUR/PIR-debacle. Want: geen problemen in de productie en wel profiteren van hogere prijzen. De laatste halfjaarcijfers van het bedrijf uit Tokyo waren dan ook ronduit florissant.
Voor hen kunnen de problemen waarschijnlijk niet lang genoeg duren?
“Natuurlijk is het voor een producent in beginsel aardig als er een enorme vraag is. Een beetje spanning op de markt is goed voor de prijs. Wij kregen uit de markt ook wel de vraag of deze affaire niet gewoon een truc was om de prijzen te verhogen. Maar dit is echt geen bedacht scenario. En uiteindelijk is de gang van zaken natuurlijk niet positief voor het imago en beeldvorming rondom het product.”
Daar lijkt het inderdaad op. In een recente Belgische peiling gaf 45 procent van de architecten aan dat ze vanwege de gestegen prijzen en oplopende tekorten andere isolatiematerialen voorschrijven, zoals resolschuim en minerale wol. En leveranciers zetten hun resolschuim isolatieplaten een stuk prominenter in de etalage.
Is de branchevereniging NVPU bang dat men massaal overstapt op alternatieven?
“Ik kan me voorstellen dat het hier en daar zal voorkomen dat iemand die keuze maakt. Maar ik heb nog geen signalen dat het gebeurt in een omvang dat het bedreigend is voor het marktaandeel van PUR en PIR. De voordelen van PUR en PIR zijn groot en isolatie is zelfs met de wat langere levertijden lang niet altijd de bepalende factor. Er zijn immers wel meer knelpunten in de toeleverende industrie. Neem heipalen. Ook daarvan is de levertijd groot. De markt lijkt aardig te anticiperen op die wat langere levertijden.”
Wegen, tunnels of bruggen die zo ontworpen zijn dat ze over enkele decennia hun waarde hebben behouden en weer als bouwstenen kunnen dienen voor nieuwe projecten. Dát is de circulaire gedachte. Maar een circulair project zal weinig kans van slagen hebben als de samenwerking in de keten nog conventioneel lineair georganiseerd is. Wat nu als opdrachtnemer en opdrachtgever sámen vaststellen hoe een project het beste uitgevoerd kan worden, en als de aannemer niet langer louter een weg als product oplevert, maar in plaats daarvan infrastructuur als een dienst aanbiedt: zou dat circulariteit kunnen bevorderen? In een achttal pilots in het programma ‘De Circulaire Weg’ staat die vraag centraal.
Door: Tijdo van der Zee, 8 oktober 2020
Gepubliceerd op: Circulairebouweconomie.nl
De Circulaire Weg ging vorig jaar al officieus van start met twee pilots, een in Overijssel en een in Noord-Brabant. Op donderdag 1 oktober was de officiële kickoff van het tweejarige programma. Bij deze online meeting deelden betrokkenen de eerste praktijkervaringen en bediscussieerden het concept van infra as a service (IAAS). Dagvoorzitter Frederike Noppers van de Circulaire Weg drukte daarbij wellicht het sentiment het beste uit: ‘Dit is in potentie een disruptieve innovatie, maar we gaan daar pas achter komen als we het samen in de praktijk gaan testen.
De Circulaire Weg is een initiatief van Dura Vermeer, dat hierin samenwerkt met Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Amersfoort, Utrecht, Amsterdam en daarnaast de Waterschapsbank, ABN Amro, Sweco en de TU Delft. ‘Circulariteit bereik je niet door alleen te focussen op de techniek’, zegt Karlijn Mol, manager Duurzaamheid bij Dura Vermeer en aanjager van het programma. ‘Door ook te kijken naar andere samenwerkingsvormen kan je de circulaire economie echt een versnelling geven.’ Inspiratiebron voor infra as a service is het contract uit 2015 tussen Philips en Schiphol, waarin Philips verlichting als een dienst aanbiedt, zegt Mol. ‘Die samenwerking heeft daar geleid tot significante energiebesparing en een langere levensduur.’ Dura Vermeer stelde zich toen de vraag: zou dit concept niet ook kunnen werken in de infra?
Circulaire wegverlichting
Eind 2019 mondde dat idee uit in een eerste concreet project. Over een traject van 17 kilometer op de N279 tussen Den Bosch en Veghel levert Dura Vermeer nu verlichting als een dienst aan de provincie Noord-Brabant. Mol: ‘Met technisch dienstverlener Hoeflake hebben we daar een systeem ontwikkeld waarbij de lichtintensiteit wordt aangepast aan de drukte op de weg. Daardoor is er altijd de hoeveelheid licht die je nodig hebt, tegen sterk gereduceerde energiekosten.’ In plaats van een standaard bestek met een programma van eisen, wordt in dit contract gewerkt met KPI’s (kritische prestatie indicatoren), waarbij Dura Vermeer zélf de vrijheid heeft om hier invulling aan te geven. ‘Dat resulteert dan in dit soort slimme innovaties’, zegt Mol.
N279, Pilot Noord-Brabant: Light as a Service – foto: Sebastiaan Knot
Provincie doet ‘stapje terug’
Ook in Overijssel loopt een project. Daar kijken Dura Vermeer en de provincie of er een slimmere samenwerking mogelijk is voor het onderhoud aan de provinciale weg N739 tussen Haaksbergen en Hengelo. ‘We verwachten over een aantal weken het nieuwe contract te kunnen tekenen’, zegt Jan Spoelstra, programmamanager bij de provincie Overijssel. Dit nieuw type contract heeft inmiddels een naam: UAV-CE, waarbij CE staat voor Circulaire Economie (dit dan als aanvulling op de ‘standaard’ UAV, die de contractverhoudingen tussen opdrachtgever en aannemer regelt).
Net als in Noord-Brabant is het bij de N739 de bedoeling dat, zoals Spoelstra het noemt, de provincie een ‘stapje terug’ doet. ‘We gaan sturen en controleren op indicatoren, zoals veiligheid, doorstroming, leefomgeving en milieu.’ Dura Vermeer wordt dan economisch eigenaar van de weg – vanuit de wet blijft de provincie altijd juridisch eigenaar. Doordat Dura Vermeer het materiaal in zijn bezit krijgt, zal naar verwachting de prikkel groter zijn om extra goed voor de weg te zorgen. En daardoor zullen de onderdelen ook na de levensduur nog waarde hebben. Spoelstra: ‘Wij betalen dan aan Dura Vermeer een periodieke beschikbaarheidsvergoeding.’
Waardebepaling
Maar hoe hoog de verkoopwaarde van de weg is, dat is nog niet duidelijk. Momenteel werkt een aantal partijen aan een model om dat te kunnen bepalen, waarbij ook een inschatting gemaakt wordt van de waarde over een x-aantal jaar. Spoelstra: ‘Dat zal invloed hebben op de hoogte van de beschikbaarheidsvergoeding. Dat is het spel dat Dura Vermeer en de provincie momenteel spelen.’ Spoelstra is realistisch: de onderhandelingen over IAAS van de N739 kúnnen stranden. ‘Maar voor ons is deze pilot nu al waardevol. Door in een vroeg stadium met Dura Vermeer aan tafel te zitten, worden we uitgedaagd om buiten onze comfortzone te treden, in andere oplossingen te denken.’
Voorbeelden? Spoelstra somt op: ‘Een deklaag heeft vanuit de historie een bepaalde dikte. Maar is dat wel per se nodig? Kan het echt niet wat dunner, zodat je de materialen elders kan gebruiken? Nog een: kunnen we het maximum van 30 procent gerecycled asfalt loslaten met behoud van kwaliteit?’ Karlijn Mol van Dura Vermeer herkent dat beeld goed, zegt ze. ‘Dit is een heel andere manier van denken. Ook voor onze mensen is dit een uitdaging, en het gaat dan ook met horten en stoten.’ Het project in Overijssel is belangrijk, zegt Mol, omdat het hier gaat om een bestaande weg. ‘Bestaande wegen vormen 95 procent van de markt. Als je je alleen richt op nieuwe wegen, dan ga je geen vliegwieleffect krijgen.’
N739, Pilot Overijssel: ‘Road as a Service’ – foto: Stephan Warmenhoven
Tijdelijke omleidingsweg: hoge restwaarde
In Amsterdam gaat binnenkort een derde pilot van start: een tijdelijke omleidingsweg. In het gebied van de Johan Cruijff ArenA worden voorbereidingen getroffen voor een Smart Mobility Hub. Dat is een knooppunt waar fiets, auto, touringcars en metro samenkomen. Die hub wordt gebouwd op de plek waar nu sportpark Strandvliet ligt. Het sportpark komt op het dak van het Smart Mobilty Hub weer terug in groter formaat, zegt projectleider Gé Smit. Om verschillende bestemmingen in de buurt bereikbaar te houden en om werkverkeer in goede banen te leiden, komt er over een lengte van bijna een kilometer een tijdelijke weg. ‘Voor ongeveer vijf jaar’, zegt Smit. In de Johan Cruijff ArenA vinden – mits de coronamaatregelen het toelaten – in 2021 vier voetbalwedstrijden voor het Europees Kampioenschap plaats. ‘Dan moet de weg af zijn.’
De gemeente Amsterdam heeft stevige circulaire ambities. In 2030 al wil de gemeente dat de hoeveelheid primaire grondstoffen is gehalveerd. Een tijdelijke weg leent zich goed voor een circulaire oplossing, zegt Smit, omdat het veel makkelijker is om de restwaarde van de grondstoffen te berekenen over vijf jaar dan over twintig jaar. Want wie weet hoe de mobiliteit van 2040 eruit ziet? Smit: ‘Als Dura Vermeer eigenaar is van de weg, geeft dit een sterke financiële stimulans om ook goed voor de weg te zorgen. Dan hebben we het dus over het sluiten van de grondstoffencirkel én van het sluiten van de verantwoordelijkheidscirkel.’
De academische blik
Waar gemeenten, provincies en Dura Vermeer infra as a service (IAAS) in de praktijk gaan testen, zetten onderzoekers aan de TU Delft zich aan academische vragen over het concept. ‘De belangrijkste onderzoeksvraag is: wat zijn de randvoorwaarden voor infra as a service om circulariteit te bevorderen’, zegt Daan Schraven, universitair docent Economie van de Civiele Infrastructuur aan de TU Delft. ‘In het huidige academische debat luidt dat As-a-Service-modellen circulariteit mogelijk maken, maar circulariteit gebeurt daarmee niet vanzelf.’ Een groot voordeel van IAAS voor de gww-aannemer is dat die de ‘ondernemersruimte’ zal benutten, vermoedt Schraven, om te investeren in assets en materialen die hun waarde behouden tot na de contractduur en bij nieuwe herbestemming.
Het is echter nog niet gezegd dat As a Service-modellen de nieuwe werkpraktijk worden. Er zijn nog mogelijke obstakels, zegt Schraven. ‘Bijvoorbeeld: As-a-Service-afspraken per object of sectie kunnen bij opschaling de nodige versnippering veroorzaken in het aantal contracten en aannemers voor een gebied. Het is belangrijk dat deze spanning wordt geadresseerd.’
Het vervangen van een oude gasleiding is in drukbevolkte gebieden geen eenvoudige opgave. Om opgebroken straten te voorkomen experimenteren gasnetbeheerders daarom uitbundig met renovatietechnieken waarbij de bestaande buis kan blijven liggen waar die ligt.
Tijdo van der Zee, in: Energeia, 22 juli 2015
De Claudius Prinsenlaan in Breda was vorige maand het toneel van een interessante proef. Netbeheerder Enexis verving daar een stuk gasleiding van ongeveer 400 meter zónder de straat open te hoeven breken. Samen met De Jongh Pipe Systems, Enexis’ contractleverancier van PE-leidingen, werd een PE-leiding ín de bestaande oude leiding geschoven. Maar het betrof hier geen gewone PE-leiding, maar een leiding die gevouwen was en daardoor kleiner en makkelijker manoeuvreerbaar. Eenmaal op zijn plek werd de leiding met stoom ‘opgebold’, waardoor hij precies aansloot op de binnenkant van de oude gasleiding. Vandaar de naam van de technologie: close-fit lining.
Het project was het eerste stukje gasleiding in Nederland dat op deze manier gerenoveerd werd. En dat betekent onvermijdelijk dat er nog wat kinderziektes zijn. “Er ontsnapte bijvoorbeeld best veel stoom, met al die langsrijdende auto’s wil je dat niet hebben”, zegt Sybe bij de Leij, innovator bij Enexis over de proef. “Dit probleem hebben we later wel opgelost.” Maar de technologie, hoe mooi ook, geeft vooralsnog wel meer hoofdbrekens. Zo waren er in Breda wat moeilijkheden met de machine die de nieuwe leiding in de oude leiding schuift. Ook is het nog niet eenvoudig om huisaansluitingen op zo’n nieuwe leiding aangesloten te krijgen. “Je kan het niet in één dag afmaken, waardoor huishoudens langere tijd zonder gas zitten.” Desondanks stemt de proef Bij de Leij tevreden. “Ik ben positief, maar er zijn nog wel meer testen nodig voor de techniek in het standaardpakket kan worden opgenomen.”
Netbeheerders testen volop nieuwe technieken die sleufloos vervangen of renoveren mogelijk maken. Dat gebeurt enerzijds omdat het in veel gebieden steeds lastiger wordt om de weg op te breken. Bewoners en de lokale winkeliers zitten daar namelijk doorgaans niet op te wachten en ook vergunningentrajecten nemen veel tijd in beslag. Maar sleufloos renoveren is ook een manier om kosten te besparen en om de productie op te schroeven. Bij Enexis neemt het vervangingstempo al enige tijd toe. Enkele jaren geleden werd jaarlijks 250 kilometer vervangen. Momenteel ligt het op ongeveer 350 kilometer en in 2018 moet jaarlijks zelfs 500 kilometer vervangen worden.
Maar close-fit lining is zeker niet de enige technologie die netbeheerders tot hun beschikking hebben bij sleufloos renoveren. Zo is Alliander al een aantal jaar bezig met een techniek die de ‘kousmethode’ wordt genoemd, of ‘relinen‘. Bij deze methode wordt de oude gasleiding van binnenuit bekleed met een soort kunsthars, die eenmaal op zijn plek actief wordt uitgehard. Groot voordeel van deze methode is dat de huisaansluitingen van binnenuit kunnen worden aangelegd: een robotje kan de lokatie bepalen en dan een gaatje boren waar de aansluitingen zitten. Alliander-woordvoerder Karen Nitschke laat weten: “De kousmethode is bij ons inmiddels in het standaardpakket opgenomen.” De netbeheerder heeft zelfs het initiatief genomen om samen met normeninstituut Nen, Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en Netbeheer Nederland tot landelijke afspraken te komen over deze technologie.
Alliander experimenteert nog met andere technieken. Zo heeft het bedrijf de afgelopen maanden op drie locaties in Leiden, Leiderdorp en Wassenaar een techniek getest die Live Mains Insertion (LMI) wordt genoemd. Daarbij wordt een PE-leiding met een iets kleinere diameter in een oude gasbuis geschoven. Het bijzondere aan deze techniek is dat gedurende het werk het gas kan blijven stromen en huishoudens alleen worden afgesloten op het moment dat hun aansluiting daadwerkelijk aan de beurt is voor vervanging.
Ook Stedin zit niet stil. Eind dit jaar start het netwerkbedrijf met een pilot waar het ervaring op gaat doen met relinen, waarbij dezelfde kousmethode wordt gebruikt als die waar Alliander al zo veel ervaring mee heeft. Waar de test plaats vindt is nog niet duidelijk. “We hebben een locatie op het oog, maar het onderzoek of dit de ideale plek voor de proef is, loopt nog”, laat Stedin-woordvoerder Daniëlle Nicolaas weten.
Bij Enexis wordt gewerkt met een formeel afwegingskader dat de engineers moeten doorlopen bij het maken van een technologiekeuze bij sleufloos renoveren. Is een grote diameter bijvoorbeeld belangrijk? In dat geval valt een vrij simpele methode als sliplining -kleine leiding in grote leiding– af en kan misschien beter gekozen worden voor pipebursting, waarbij de oude leiding kapot geknipt of gebroken wordt, alvorens de nieuwe leiding er in geschoven wordt. LMI is net close-fit lining nog niet in het standaardpakket van Enexis opgenomen, maar hier kan verandering in komen, want na de bouwvak gaat het bedrijf een praktijktest uitvoeren in Tilburg.
De netbeheerders benadrukken dat het geen wedstrijdje is tussen de verschillende technieken. Elke techniek heeft zijn specifieke toepassingsgebied. De kousmethode is bijvoorbeeld erg geschikt in steden, omdat de huisaansluitingen binnen één dag kunnen worden gemaakt. Maar ook omdat in steden veel gietijzeren leidingen liggen, die behoorlijk dik en stevig zijn. De beruchte brosheid van deze leidingen kan goed worden gecompenseerd door de taaie kous. In de buitengebieden ligt vaker staal onder de grond of PVC. En die materialen lijken minder geschikt voor de kousmethode. “Staal heeft een andere vorm van corrosie dan gietijzer, waardoor het mogelijk op grotere stukken zijn sterkte verliest”, zegt Enexis-man Bij de Leij. “En aan PVC hecht de kous niet goed.” Dit is ook de verklaring dat Alliander relatief veel ervaring heeft met de ‘kousmethode’ en Enexis juist weer met andere technieken. Alliander heeft veel stedelijk netwerk en Enexis zit meer in de buitengebieden. En in die buitengebieden is pipebursten weer meer gemeengoed, omdat daar het risico kleiner is dat met de machine naastgelegen kabels en leidingen worden geraakt.
Sleufloos vervangen is met een opmars bezig. Dat wil zeker niet zeggen dat de straat nooit meer open hoeft. In sommige gevallen is dit zelfs ronduit de beste optie, zegt Alliander-woordvoerder Nitschke. “Als de straat toch al open moet voor bijvoorbeeld de vervanging van het riool of waterleiding, dan is de keuze snel gemaakt.”
Koelen en verwarmen van kantoren en andere utiliteitsgebouwen met warmte en koude uit de bodem is een effectieve manier om energie te besparen. Nieuwe inzichten over hoe je de bodembronnen beter kan benutten, maken de keus voor een WKO-systeem (warmte-/koudeopslag) nog aantrekkelijker. Hoewel de gemeente niet de bevoegde vergunningverlener is voor WKO’s, dat is de provincie, hebben gemeenten wel een belangrijke rol als aanjager.
Op de campus van de Nijmeegse Radboud Universiteit liggen de gebouwen wat verscholen in het groen. Alleen de hoge Erasmus-toren steekt met gemak boven al het groen uit. Rond het jaar 2000 besloot het universiteitsbestuur om het diepe grondwater dat zich onder de campus bevond te gaan gebruiken voor het verwarmen en koelen van enkele studiegebouwen. Om dat water naar boven te krijgen werden tien brongaten geboord tot een diepte van ongeveer 50 meter, voor vijf warme bronnen en vijf koude bronnen. In de winter werden de warme bronnen aangesproken en in de zomer de koude bronnen.
Dubbelpijps
In theorie was dit een mooi model. Maar de praktijk pakte niet precies zo uit. De gebouwen bleken gedurende het jaar namelijk meer warmte nodig te hebben dan koude. En zo ontstond er een ongewenst koude-overschot. Daar kwam nog eens bij dat de bronpompen maar een paar pompstanden kenden en dus meestal harder pompten dan strikt noodzakelijk. Dat kon en moest beter. Al was het alleen maar omdat universiteiten zich in de Meerjarenafspraken hebben gecommitteerd aan een jaarlijkse energiebesparing van 2%, waarover wordt gerapporteerd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zegt Toon Buiting, coördinator energiebeleid bij de Radboud Universiteit. “Sinds de optimalisering van ons WKO-systeem is het rendement op onze installatie verdubbeld”, zegt hij trots.
De ingreep die werd toegepast is even logisch als ingenieus. In plaats van een enkelpijpssysteem, dat water slechts in één richting laat stromen, werd een dubbelpijps systeem aangelegd, waardoor warmte en koude altijd beschikbaar zijn, ongeacht het seizoen. Niet het bronsysteem was nog leidend, met zijn seizoensinstelling, maar de energievraag uit de gebouwen zijn dat nu, het bronsysteem dient te volgen. Tegenwoordig wisselen op de Nijmeegse campus gebouwen bovengronds onderling warmte uit en is de ondergrondse WKO op momenten zelfs niet eens nodig. De volgende uitbreiding van het WKO-net zit er dan ook alweer aan te komen, zegt Buiting. “De markante Erasmustoren is over twee jaar aan de beurt.”
Niet optimaal
WKOs hadden enige tijd geleden een minder goed imago. Om de werking van WKO’s te verbeteren heeft de overheid nieuwe regels aan de kwaliteit van bodemenergiesystemen voor ontwerp, aanleg en beheer gesteld. Hierdoor zijn de WKO-installaties nu efficiënt en betrouwbaar, zoals bovenstaand voorbeeld van de Radboud Universiteit illustreert.
Een paar honderd meter naast de WKO van de Radboud Universiteit is nóg een flinke WKO geïnstalleerd, bij het Universitair Medisch Centrum. Die is nu ongeveer vijf jaar in gebruik en is bij aanvang al ‘slim’ en flexibel ontworpen, zegt Els Sonnemans, strategisch adviseur energie van het Radboud UMC. Desalniettemin bleken wijzigingen in het bouwprogramma te leiden tot een warmteoverschot. Dat wordt aangepakt: “We gaan er nieuwe gebouwen op aansluiten die een warmtevraag hebben en we gaan water in de warmtapwaterleidingen tot 45 graden voorverwarmen met de warmte uit de WKO. Daarna verwarmen we het water verder tot 70 graden. Dat doen we conventioneel of misschien met een hoogtemperatuurwarmtepomp.”
Zowel de universiteit als het UMC in Nijmegen willen op termijn de capaciteit van hun WKO uitbreiden met extra bronnen, zeggen Buiting en Sonnemans. Om dit zo goed mogelijk te faciliteren heeft de gemeente Nijmegen drie jaar terug, samen met de universiteit, het UMC en de provincie , het in bodemenergie gespecialiseerde bedrijf IF Technology opdracht gegeven om precies in kaart te brengen wat de mogelijkheden en knelpunten hierbij zijn. Het probleem is namelijk dat de twee academische instituten niet als enige gebruik maken van de ondergrond daar ter plaatse: ten noorden zijn al twee andere WKO’s en het drinkwaterbedrijf Vitens gebruikt het zuidelijk deel van de bodem onder de campus als waterwingebied. De inventarisatie van IF Technology resulteerde in het informatieve rapport ‘Bodemenergieplan Campus Heyendaal, plan voor stimulering en ordening van bodemenergie’.
Momenteel onderzoekt Vitens de contouren waarbinnen het de komende 25 jaar water wil winnen en Buiting en Sonnemans zeggen dat hun organisaties wachten op de uitkomsten van dit onderzoek voor ze verdere plannen maken. Die uitkomsten zullen waarschijnlijk verwerkt worden in de nieuwe grenzen van het grondwaterbeschermingsgebied en wellicht ook in het bodemmasterplan van de gemeente. “Misschien betekent dit wel dat we moeten gaan boren buiten het campusgebied, in de publieke ruimte. In dat geval zullen we met de gemeente om tafel gaan zitten. Want zij zal aan moeten geven waar warme en koude putten geslagen kunnen worden.”
Van ster naar ring
Ook in de gemeente Utrecht staan WKO’s hoog op de agenda. De gemeente heeft zich opgeworpen als kennismakelaar en helpt initiatiefnemers met informatie over archeologische waarden en bodemverontreinigingen op de betreffende locatie. Ook tips over het goed inregelen van de WKO of over kansrijke allianties worden door de gemeente ruimhartig verstrekt.
Eén van de bekendere WKO’s in de stad is de WKO op de Uithof, de grote campus van de Universiteit Utrecht. Deze was oorspronkelijk ontworpen in een sterpatroon en seizoensgeregeld, zegt Fréderique Houben, hoofd van de afdeling Energie van de Universitaire Bestuursdienst en afgelopen november met haar team winnaar van de WKO Duurzaamheid Award. Ook hier heeft een flinke upgrade van het systeem plaatsgevonden, zo’n twee jaar geleden. \
“In plaats van een ster hebben we nu een ring, waarbij de gebouwen met elkaar verbonden zijn”, aldus Houben. Het nieuwe grid is ‘slim’, in de zin dat warmte en koude bínnen gebouwen met elkaar kan worden uitgewisseld (denk aan overtollige serverwarmte) en tússen gebouwen. De WKO komt alleen in actie als deze onderlinge uitwisseling niet toereikend is. De WKO als een soort buffer dus. Een speciaal voor de Uithof ontwikkeld bodemenergieplan – “daar zijn we best een beetje trots op” -dat precies in kaart brengt waar warme en waar koude bronnen gerealiseerd (kunnen) worden geeft de universiteit regie op de ondergrond en extra grip op de toekomstige ontwikkelingen.
Een WKO is een prachtig middel om energie te besparen en om de duurzaamheidsambities mede waar te maken, zo stellen Buiting, Sonnemans en Houben. Maar het is ook een complexe installatie, waar de juiste expertise voor aanwezig moet zijn. Gedeeltelijk komt die expertise van buiten. Sonnemans: “Het is belangrijk dat je al in een vroeg stadium experts bij het project betrekt en daarvan leert. Op die manier voorkom je kostbare fouten.” Dat is waar, zegt Houben, je moet niet meer willen doen dan je kan. “En als je de materie dan eigen heb gemaakt geldt, zeker voor grote organisaties als universiteiten, dat je de energiekennis in huis moet houden. Daarin investeren, zodat je niet om het minste incident meteen de adviseur hoeft te bellen.”
Energie-onderzoeksinstituut ECN zit in zijn maag met de traag draaiende ambtelijke molens en het conflict tussen Nuon en RWE over het te ontwikkelen windpark Eemshaven West. ECN ziet in het winderige Noord-Groningen al jaren de ideale plek voor het testen van grote offshore windturbines, maar door de onzekerheid loopt het opdrachten mis. Dat zegt Luc Rademakers, managing director ECN Wind Energy Facilities, tegen Energeia.
ECN heeft al een testveld voor turbines in de Wieringermeer in Noord-Holland. Dit ECN Windturbine Testpark Wieringermeer (EWTW) is operationeel sinds 2003. Hier draaien permanent 5 2,5 MW Nordex-turbines en verder is er plek voor vier prototype-turbines met een maximale ashoogte van 100 meter, met een vermogen van 6 MW. Zo werd in 2010 de komst op het park van de SWT-3.6 (3,6 MW) turbine van Siemens feestelijk onthaald. Dat was destijds de meest verkochte windturbine voor offshore windparken.
Maar met 100 meter ashoogte kom je er niet meer tegenwoordig. Daarom was ECN er op gebrand om bij Windpark Wieringermeer (in feite de herstructurering en uitbreiding van bestaande parken, waaronder het EWTW van ECN) te gaan voor hogere ashoogten. In het EWTW II is er de mogelijkheid van het testen van prototypes met een maximale ashoogte van 150 meter en een maximale rotordiameter van 175 meter. Inmiddels zijn er al twee nieuwe prototypes gebouwd en is de derde in aanbouw.
Dat is al mooi, zegt Rademakers, maar toch echt nog te weinig als je testen wil uitvoeren aan de offshore turbines die binnenkort de markt op komen. Daarbij komt dat de windturbines te groot worden om vanaf de IJsselmeerhaven bij Wieringerwerf te vervoeren. “Met een schoenlepel krijg je ze er wel in, maar het is een onhandige locatie.” Daarom is ECN al een jaar of vier in gesprek met de provincie Groningen om ten westen van de Eemshaven, vlak bij de Waddendijk, een testveld te bemachtigen waar het wel mogelijk is om drie à vier turbines van vermogens tussen 8 en 12 MW te testen.
“Omdat ECN zelf geen grondposities heeft in dit gebied zijn we [in 2014, red] een samenwerking aangegaan met Nuon en Eemswind”, laat Rademakers weten. Stichting Eemswind vertegenwoordigt de grondeigenaren in de Emmapolder en de Eemspolder. De hoop was dat het testveld in gebruik genomen had kunnen worden in “2016 of 2017, of bijvoorbeeld één locatie met een tijdelijke vergunning”. Maar de kans dat dit gebeurt is niet erg groot.
Want energiebedrijf RWE heeft net als Nuon cum sui het plan opgevat om Eemshaven West (100-130 MW) te ontwikkelen en deze bedrijven liggen in de clinch om de grondposities bij de Eemshaven. Volgens RWE, dat met windpark Westereems al vaste voet aan de grond heeft in de regio, hebben boeren hun grond twee keer verkocht: de ene hoek van hun land aan RWE en de andere hoek aan Nuon. De Duitse energiereus stapte in mei naar de rechter om de boeren te dagvaarden.
Het ministerie van Economische Zaken heeft Witteveen+Bos opdracht gegeven voor het uitvoeren van een milieueffectstudie (Mes) die duidelijk moet maken welk plan, dat van Nuon of RWE, de voorkeur geniet. “RWE wil windturbines realiseren in het profiel van de Waddenzeedijk. Nuon wil turbines vlak naast de Waddenzeedijk. Samen beschouwd staan de turbines te dicht op elkaar. Er moet dus gekozen worden tussen Nuon, RWE, een combinatie of een geheel nieuw alternatief. De Mes wordt uitgevoerd om gemotiveerd te kunnen reageren op de plannen van Nuon en RWE”, zo legt Economische Zaken het zelf uit. De bedoeling is dat er in maart een ‘voorkeursbeslissing’ wordt genomen. Dan komt er ook een besluit of er wel of geen Rijkscoördinatieregeling komt voor het gebied.
Maar ondertussen zit ECN “bij Nuon op de bagagedrager” en kan het niet veel anders dan wachten op een oplossing in deze “patstelling”, zegt Rademakers. “En dan moet nog het hele vergunningentraject worden opgestart. Het is vervelend.”
En opdrachten gaan aan de neus van ECN voorbij. “Adwen -voorheen Areva- heeft [eind 2014, red] met ons -ECN, Nuon, Eemswind-, de gemeente en de provincie onderzocht of en zo ja wanneer ze op het testveld van ECN een prototype van de 8MW turbine konden plaatsen. Helaas konden we toen geen perspectief bieden en zijn ze uitgeweken naar Bremerhaven”, laat Rademakers weten. In augustus van dit jaar begon in die Duitse haven inderdaad de bouw van het prototype van de 8 MW AD 8-180.
En terwijl we hier zitten te bakkeleien, gaan andere landen gewoon door met testen ontwikkelen van grote turbines. Rademakers geeft als voorbeeld Denemarken, waar begin deze maand het besluit werd genomen om het bestaande testveld Osterild uit te breiden “voor prototypes tot 300 meter tiphoogte”. Dus, lopen we hier in Nederland omzet mis? “Dat is wel waarschijnlijk.”
Wat is op dit moment voor ECN de beste strategie? “De ambitie van ECN is om dit testveld te realiseren samen met Nuon en Eemswind”, aldus Rademakers. En dat kan het best door “constructief met iedereen samen te werken om dit complexe probleem op te lossen”.
Woningcorporatiekoepel Aedes wil af van de bepaling in de Woningwet die het corporaties verbiedt om zonnestroom rechtstreeks aan het net te leveren. De koepel grijpt een praktijkvoorbeeld uit Katwijk aan Zee aan om zijn punt te maken.
Door: Tijdo van der Zee, op Energeia 17 oktober 2018
Woningcorporatie Dunavie in Katwijk aan Zee ontving in de SDE+-najaarsronde van 2017 subsidie voor 31 PV-projecten, die een gezamenlijk vermogen vertegenwoordigen van 1,9 MW.
Het was de bedoeling om de opgewekte stroom rechtstreeks te leveren aan het net, zonder deze eerst aan de bewoners aan te bieden. “Ik heb deze constructie na de subsidietoekenning door RVO voorgelegd aan de Autoriteit woningcorporaties, omdat ik twijfelde of wij dit mochten doen”, zegt René Penning, manager Vastgoed bij Dunavie.
Nee, dat mag niet, was het eenvoudige antwoord van de Autoriteit woningcorporaties. De huidige Woningwet staat dit namelijk niet toe. Voorwaarde voor het aanbrengen van duurzaamheidsvoorzieningen is namelijk dat die uitsluitend ten goede komen aan de eigen huurders of bewoners binnen de Vereniging van Eigenaren waarvan de corporatie lid is.
Salderen
En dat is dan ook de standaard werkwijze voor corporaties die hun woningen willen verduurzamen. Zij laten de stroom via slimme verdelers door de individuele woningen stromen, waar die gemeten wordt door individuele elektriciteitsmeters. En dan kan er gebruik worden gemaakt van de salderingsregeling, die per 2021 plaats zal maken voor een terugleversubsidie.
“Maar ik vind dat de Woningwet hier extreem streng is, of dat de Autoriteit woningcorporaties de wet extreem streng uitlegt”, zegt Penning. “Onze financiën zijn heel transparant. Het is de vraag hoe direct het belang van de bewoners precies moet zijn. Het is namelijk best mogelijk om de opbrengsten uit zonnepanelen in bijvoorbeeld een lagere huur te laten terugkomen.”
De vastgoedmanager van Dunavie hoopt dat de wet snel wordt aangepast, zodat hij de subsidie alsnog zal kunnen gebruiken. “We beslissen over een maand. Als er geen zicht is op een wetswijziging, zullen we de PV-panelen alsnog wel installeren, maar dan zonder gebruik te maken van de SDE+-subsidie.”
Coulance gevraagd
Net als Penning vindt ook woordvoerder Tonny Dijkhuizen van Aedes dat de Woningwet verduurzaming van het corporatiebezit in de weg zit. “Wij vinden dat de Autoriteit woningcorporaties hier coulanter mee om moet springen. Dunavie is niet de enige corporatie waar dit probleem speelt.”
“Wij horen dezelfde geluiden van andere corporaties. Directe levering aan het net is goedkoper dan salderingsconstructies. Aanpassing van de wet zal de energietransitie dus versnellen.” Aedes laat weten hierover in gesprek te gaan met het ministerie van Binnenlandse Zaken.
Naschrift: In november medldde Minister Kajsa Ollongren dat ze vindt dat woningcorporaties zich voorlopig aan hun kerntaken moeten houden. Directe levering aan het net hoort hier niet bij.
Slibverwerkers en afvalverwerkingsinstallaties (AVI’s) hebben problemen met de export van hun rookgasreinigingsresidu en vliegasassen. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat verleent hier geen vergunningen meer voor, als gevolg van een uitspraak van de Europese rechter. Binnenkort volgt een bodemprocedure bij de Raad van State.
Door: Tijdo van der Zee, op Energeia 7 september 2018
Sinds vorig jaar verstrekt het ministerie van IenW geen vergunningen meer voor de export van met kwik verontreinigd rookgasreinigingsresidu van AVI’s, biomassacentrales en slibverwerkers en vliegas van AVI’s.
De bedrijven (zoals HVC en Twence) zijn het hier niet mee eens en zijn een bodemprocedure begonnen bij de Raad van State. Zij kunnen hun schadelijke afval wel kwijt bij Mineralz op de Maasvlakte, maar ze vrezen capaciteitsproblemen. Export is volgens deze bedrijven essentieel.
“Toch heeft het ministerie het juiste besluit genomen”, zegt jurist Andre Gaastra, gespecialiseerd in milieurecht en advocaat voor één van de partijen in de zaak -hij laat in het midden welke. “Het afval werd gestort in Duitse zoutmijnen. Maar je mag daar op grond van de Europese jurisprudentie geen gevaarlijke stoffen in toepassen. Of dat nu boven de grond is of onder de grond.”
Geen nuttige toepassing
In 2010 wilde een Italiaans bedrijf, Edilizia Mastrodonato, gedurende twintig jaar een oude steengroeve volstorten met gevaarlijke afvalstoffen. De Italiaanse rechter wist niet goed hoe te handelen en vroeg het Europese Hof van Justitie in Luxemburg om raad. Dat concludeerde in 2016 in een arrest dat het opvullen van zo’n groeve niet kon worden gezien als nuttige toepassing van gevaarlijk afval.
Het is deze Europese uitspraak waar het ministerie nu aan vasthoudt. Ook in het nieuwe Landelijke Afvalbeheerplan staan talloze verwijzingen naar het Edilizia-arrest. Gaastra: “De staatssecretaris kan dus niet anders dan de vergunningen weigeren.”
Binnenkort dient een bodemprocedure bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van Stake over deze zaak. Tegen de uitspraak van de Raad van State is geen hoger beroep mogelijk. Ondertussen hoopten de afvalverwerkers op een tijdelijke vergunning, omdat ze anders misschien hun productie stil moeten leggen.
Maar staatssecretaris Stientje van Veldhoven (Milieu, D66) ) heeft deze vrijdag besloten geen tijdelijke vergunning te verlenen om de tijd tot een uitspraak in de bodemprocedure te overbruggen. Wel wil ze meewerken aan een versnelde bodemprocedure.
Wat was aangekondigd is nu ook gebeurd. Minister Henk Kamp (Economische Zaken, VVD) heeft de twee opsporingsvergunningen naar schaliegas en de opsporingsvergunning van Hexagon Energy naar steenkoolgas ingetrokken. Op dezelfde dag dat Kamp de gasproducenten de deur wees, wees hij een opsporingsvergunning naar aardwarmte in ‘Cuadrilla-gebied’ in Noord-Brabant toe. Maar dat is toeval.
Door: Tijdo van der Zee, op Energeia 27 juli 2015
Ruim twee weken na de bekendmaking door Kamp dat de schaliegasactiviteiten in Nederland tot nader order worden uitgesteld en de bestaande vergunningen weer bij het ministerie ingeleverd moeten worden, voegt minister Kamp de daad bij het woord. Deze maandag laat hij de bedrijven Cuadrilla en Hexagon Energy (een dochterbedrijf van DSM) weten dat hij de bestaande opsporingsvergunningen niet verlengt.
Cuadrilla moet de opsporingsvergunningen Noordoostpolder en Noord-Brabant inleveren. In de Noordoostpolder vervallen daarmee ook de beoogde boorlocaties Marknesse en Luttelgeest. In Noord-Brabant zullen Haaren en Boxtel gevrijwaard blijven van proefboortorens. Hexagon Energy was in het bezit van een opsporingsvergunning naar steenkoolgas in de Peel in Limburg, maar heeft –anders dan Cuadrilla– nooit heel hard aangedrongen op proefboringen. Zowel Hexagon Energy als Cuadrilla kunnen zich binnen zes weken nog met een gemotiveerd bezwaarschrift tegen het besluit bij de minister melden.
De overlap vergunningsgebieden van aardwarmte en schaliegas in Noord-Brabant
Waar Cuadrilla en Hexagon Energy met lege handen staan, daar kreeg Hydreco Geomec juist het bericht waar het op hoopte. Het bedrijf mag tot een diepte van 4000 meter gaan zoeken naar aardwarmte in de regio Tilburg-Geertruidenberg. Het toegewezen vergunningsgebied heeft een oppervlakte van 325 vierkante kilometer en overlapt voor een groot deel het zoekgebied naar schaliegas van Cuadrilla in Noord-Brabant.
Hydreco Geomec is de aardwarmtetak van Hydreco, dat op zijn beurt hangt onder drinkwaterbedrijf Brabant Water. De Nederlandse drinkwaterbedrijven zijn altijd fel tegenstander geweest van schaliegaswinning. In het bijzonder Brabant Water ageerde fel tegen de plannen, omdat Quadrilla zijn oog had laten vallen op de schaliegasformatie onder de Zuid-Nederlandse provincie. Nog op dezelfde dag dat Kamp zijn moratorium afkondigde liet het drinkwaterbedrijf dan ook op zijn website weten: “De minister heeft ons advies opgevolgd. We zijn positief gestemd: voorlopig wordt er niet geboord in Noord-Brabant.”
De vergunningsgebieden voor aardwarmte en schaliegas mogen dan overlap vertonen, dat wil nog niet zeggen dat er door EZ met de gelijktijdige publicatie op één of andere manier een lange neus Cuadrilla getrokken wordt naar. Het ministerie van EZ laat bij monde van woordvoerder Heleen Haverkort weten dat de publicatie op dezelfde dag niet zo gepland is. “Er is geen verband. De aanvraag van Hydreco Geomec komt al uit 2012. De toekenning van de opsporingsvergunning heeft even stilgelegen omdat we van het bedrijf eerst informatie wilden over enkele andere opsporingsvergunningen naar aardwarmte. Dat we de opsporingsvergunning afgeven op dezelfde dag dat we die van Cuadrilla juist niet verlengen is puur toeval.”
Ook Hydreco Geomec-directeur Saskia Hagedoorn vermoedt weinig meer dan louter toeval. “Misschien was de ambtenaar die de vergunningaanvragen afhandelt terug van vakantie en heeft hij het stapeltje weggewerkt.”
Offshore windparken zijn alleen al vanwege hun omvang interessante beleggingsprojecten voor pensioenbeheerders. Wat dat betreft hebben onshore wind, zonne-energie en biomassa vaker het nakijken. Maar net als elke sector heeft offshore wind zijn risico’s. Naast de operationele risico’s is de elektriciteitsprijs een belangrijke. Bouwrisico’s lijken juist te zijn afgenomen, wat nieuwe mogelijkheden kan bieden.
Door Tijdo van der Zee, 20 maart 2017, Energeia
De belastingbetaler was spekkoper in juli vorig jaar, toen het Deense energiebedrijf Dong de tender voor het offshore windpark van 700 MW voor de Zeeuwse kust binnensleepte voor €72 per MWh. Want het ministerie had erop gerekend dat de biedingen in de buurt van €120 per MWh zouden liggen. En aangezien de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) het verschil tussen de kostprijs en de marktprijs voor elektriciteit vanuit de SDE+-subsidie voor vijftien jaar bijpast (wel met inachtneming van een plafond), lopen de besparingen aardig op. Tot zo’n €2,7 mrd over de hele looptijd van de subsidie, becijferde minister Henk Kamp. En of het bod van Dong nog niet genoeg was, kwam een consortium van Shell en Eneco daar in december bij de tweede tender voor 700 MW nog eens overheen met een MWh-prijs van €54. Voor de 2.100 MW voor de Hollandse kust die de komende jaren nog getenderd worden, is dat een aardig vooruitzicht.
Goede deal
Een goede deal voor de overheid, maar een lastige ontwikkeling voor investeerders als pensioenbeheerders, zeggen Ron Boots, Hoofd Infrastructuur Europa bij APG Asset Management en Dennis van Alphen, Hoofd Investeringen Infrastructuur bij PGGM. Zij hebben zich de laatste jaren ontwikkeld van een indirecte tot een directe investeerder en hebben de afgelopen jaren het aantal windparken in hun portfolio gestaag zien groeien. Maar nu zien ze zich nu voor een dilemma geplaatst. “Iedereen is verrast door deze biedingen. Dit betekent dat iedereen in de waardeketen -bouwer, ontwikkelaar, turbineleverancier, kabellegger, de financiers én de equity components- zijn bijdrage zal moeten leveren, om in een concurrerende omgeving een winnend bod neer te kunnen leggen. Dus dat gaat waarschijnlijk ook ten koste van het rendement op eigen vermogen”, zegt Van Alphen. “Wij moeten nu de sommetjes maken en kijken of het voor ons überhaupt werkt.”
De recente prijsontwikkeling leidt ook tot zorgen bij APG, dat twee jaar geleden juist een koerswijziging inzette door na een grondige risicoanalyse te besluiten tóch te gaan investeren in windparken op de Noordzee. Boots: “Dergelijke prijzen maken het lastiger voor financiële investeerders zoals pensioenfondsen om de gewenste rendementen te behalen, die passen bij hoe wij het risico inschatten.”
Trend: grotere transacties
In principe zijn offshore windparken vanwege hun omvang en duurzame karakter interessant voor pensioenbeheerders. “De minimale investeringsomvang van een project is bij ons in een paar jaar tijd vergroot van €100 mln naar €200 mln. We zitten hier bij Infrastructuur met 25 man, en we moeten onze tijd goed gebruiken. En kleine projecten kosten net zoveel tijd als grote”, zegt Van Alphen. Hetzelfde is gaande bij APG, zegt Boots: “De trend is inderdaad om grotere transacties te doen. De hoofdreden hiervoor is efficiëntie: de tijd en kosten die wij spenderen aan het onderzoeken van een project waarin wij mogelijk investeren, is onafhankelijk van de grootte van een project. En ook nadat de investering gedaan is, vraagt een project aandacht en tijd. Liever een portefeuille met tien beleggingen van €250 mln dan een met 25 beleggingen van €100 mln.” Boots zegt er wel bij dat het binnen de duurzame energie-infrastructuur niet gemakkelijk is om dergelijke grote projecten te vinden.
Bij de twee windparken voor de Zeeuwse kust deden APG en PGGM vooralsnog geen zaken. Mogelijk dat er in een later stadium nog ingekocht kan worden, bij Dong of bij Eneco/Shell. Dat deed PGGM eerder al bij windpark Walney, voor de Britse kust. Carsten Birkeland Kjær, woordvoerder van Dong, zegt hierover: “Ons business model gaat meestal uit van een divestment van tot 50% binnen twaalf tot achttien maanden na onze final investment decision. Op dit moment hebben we echter nog niet besloten of we dat ook gaan doen bij Borssele.”
Eerste keer
Je inkopen ná de bouw vrijwaart een investeerder van het bouwrisico, maar inherent hieraan is wel dat er een lager rendement aan de investering is gekoppeld. Pensioenbeheerders zouden er daarom goed aan doen om in de toekomst wat vaker al tijdens de bouwfase in te stappen, zegt Michael van der Heijden, directeur bij financieel adviesbureau Amsterdam Capital Partners. Van der Heijden verzorgde (toen nog bij Typhoon Capital) de financiering van het 600 MW windpark Gemini ten noorden van Schiermonnikoog dat dit jaar opgeleverd wordt. “Een enorm success was dit, als je de EUR 169 per MWh van ons vergelijkt met de prijzen bij Borssele. Oké, bij ons kwam er nog het ‘stopcontact’ op zee bij dat geschat wordt op €12 per MWh, maar dan nog zit je op een enorm verschil”, zegt hij. Ook adviseerde Van der Heijden recent bij het 396 MW Merkur Offshore windpark voor de Duitse kust. Ook voor de twee tenders bij Borssele heeft Van der Heijden geprobeerd een klus binnen te slepen voor een undisclosed consortium, maar deze pogingen waren niet succesvol.
Gemini was de eerste keer in Nederland dat een pensioenfonds -het Deense PKA- instapte in een offshore windproject, zij het zonder het bouwrisico. Van der Heijden, die niets kan zeggen over het rendement dat PKA destijds bedong, kan hier in algemene zin wel iets over zeggen. “Als je het bouwrisico mijdt, loop je de kans om uitgeknepen te worden op je rendement, terwijl dat risico de laatste jaren zeer beperkt is gebleken”, zegt hij. “Bij Gemini moesten 150 monopiles de bodem in. Iedereen maakte zich daar de grootste zorgen over en velen wilden hiervoor extra tijd opnemen voor de zekerheid. De realiteit is dat Van Oord tien van die monopiles per week de bodem ingeheid heeft. De equipment in deze sector is enorm verbeterd. Neem het schip Aeolus van Van Oord. Dat zet zich met vier palen vast op de zeebodem en kan met ieder weer gewoon bouwen. En onze kennis van de zeebodem is ook toegenomen. De ervaring leert gewoon dat de bouwfase best wel oké is. Dat is allemaal niet meer zo spannend.”
Geleerd van fouten en risico’s
“PGGM kan onder bepaalde contractuele voorwaarden inderdaad het bouwrisico nemen. Wij hebben als team inmiddels veel ervaring met wind en ook de industrie heeft geleerd van de fouten en risico’s uit het verleden. Dus de interface risico’s worden steeds beter beheersbaar”, zegt Van Alphen. “En daardoor gaan de bouwpremies natuurlijk ook naar beneden.” Bij APG lijkt men op twee gedachten te hinken. Enerzijds, zegt Boots, “vinden wij dat bepaalde risico’s moeten liggen bij de partijen die deze het beste kennen en begrijpen. Wij zijn geen bouwer, maar financiële investeerder.” Anderzijds geeft vroege participatie APG wel de mogelijkheid om te sturen. “Daarom zal APG in 2017 een meer actieve rol willen spelen in het van de grond krijgen van projecten die nog gebouwd moeten worden. Dat betekent dat APG enerzijds een groter risico neemt, doordat het een deel van het constructierisico op zich neemt. Daar staat tegenover dat APG meer druk kan uitoefenen op de kosten van de projecten.”
Een groter risico dan het bouwrisico, zegt Van der Heijden, zijn de windturbines. “Omdat zelfs de meest moderne turbines in feite een doorontwikkeling zijn van dezelfde basismodellen. En die hebben zich nog niet over heel lange tijd bewezen.” Verder hebben investeerders rekening te houden met risico’s als ‘resource risk’: of de wind in dezelfde mate waait de wind als vooraf berekend, de aansluiting met het vasteland en de onderhoudskosten. En dan is er nog het risico van de elektriciteitsprijs. Over de eerste vijftien jaar is dat risico er niet, omdat die periode gesubsidieerd wordt.
Minimumprijs
Pensioenbeheerders zijn hier ook naar op zoek: een langjarige gereguleerde en liefst ook gecontracteerde kasstroom, liefst met een inflatiecomponent. Maar na die periode zijn de inkomsten afhankelijk van de marktprijs voor elektriciteit. En hoe die zich gaat bewegen is nog niet met zekerheid te zeggen. Feit is wel dat de toename van het aandeel wind- en zonne-energie kan leiden tot lagere prijzen. Immers, eenmaal gebouwd kunnen deze installaties nagenoeg gratis leveren, terwijl gas- en kolencentrales altijd te maken hebben met de inkoopprijs van hun brandstof. Van Alphen heeft wel een suggestie, die wellicht wat meer zekerheid op de markt zou kunnen brengen. “Als er meer intermediate duurzame energie op de markt komt, dan moet je ook back-up capaciteit ontwikkelen om te zorgen dat de lichten niet uit gaan als de wind niet waait. Dan zou je kunnen gaan werken met een standaardprijs of een minimumprijs voor stroom, die het systeem in stand kan houden. Hoe hoog die prijs moet zijn hangt van veel zaken af -of de kerncentrales gaan sluiten, wat er met de kolencentrales gebeurt en de interconnectie met stroomnetten van omringende landen. Dat zullen wij de komende jaren dus allemaal in de gaten gaan houden.”
Dit artikel is ook gepubliceerd bij Pensioen Pro, net als Energeia een uitgave van FDMG.