Salderen kost huishouden zonder pv bakken met geld

De salderingsregeling blijft voorlopig in stand, zo besloot de Eerste Kamer deze week. Dat pakt financieel ongunstig uit voor huishoudens die om welke reden dan ook geen pv-panelen op hun dak hebben liggen. Voor Installatie.nl onderzocht ik met welke kostenposten zo’n huishouden opgezadeld wordt.

Lees het artikel: ‘Tientjes per maand voor het zonnedak van de buren‘ op Installatie.nl

Mensen zonder zonnepanelen betalen per maand enkele tientjes extra om de zonnepanelen van hun beter bemiddelde medemens te kunnen financieren. Dat is niet eerlijk, zegt marktwaakhond ACM, die daarom pleit voor het afschaffen van de salderingsregeling.

Hoe steekt die regeling nu precies in elkaar en waarom groeit de weerstand ertegen?

Wat is de salderingsregeling?

Wie zonnepanelen op het dak heeft liggen, mag de teruggeleverde elektriciteit wegstrepen tegen de elektriciteit die door de energieleverancier geleverd wordt op momenten dat de zonnepanelen niet genoeg opleveren om het eigen verbruik te dekken. Pv-bezitters krijgen de volle mep: de kale kWh-prijs, plus de energiebelasting, plus de Opslag Duurzame Energie (ODE), plus de btw hierover. Gemiddeld dekt een pv-systeem 90 procent van het eigen elektriciteitsverbruik.

De opzet van de regeling, sinds 2004 in werking, was destijds gebaseerd op het feit dat veel huishoudens toen nog een ferrarismeter (draaischijf) hadden, die simpelweg terugdraaide op momenten dat de stroom van het dak het elektriciteitsnet in stroomde. De salderingsregeling heeft in een kleine twintig jaar ervoor gezorgd dat het aantal zonnepanelen op daken enorm is toegenomen – momenteel gaat het om ongeveer 2 miljoen systemen.

Dat is een groot succes voor het klimaat, maar een minder groot genoegen voor energiebedrijven, netwerkbedrijven en de schatkist van het rijk: en daarmee indirect voor iedereen die géén zonnepanelen heeft.

Hoe raakt de salderingsregeling energiebedrijven?

Energiebedrijven moeten de stroom van de zonnedaken afnemen tegen het gecontracteerde energietarief. Maar pv-systemen wekken hun stroom overdag op, op momenten dat de vraag naar elektriciteit en daarmee de prijs op de markt juist laag is. En aangezien energiebedrijven de stroom van zonnedaken niet kunnen opslaan en dus direct moeten doorverkopen, lijden ze op deze transacties verlies.

De energiebedrijven compenseren dit verlies door de algemene tarieven voor alle klanten te verhogen – een verhoging die niet terechtkomt bij saldeerders; die kunnen de kosten immers wegstrepen. Omdat de energieprijs altijd in beweging is, is het lastig om dit bedrag precies te kwantificeren.

In een rekenvoorbeeld van Energie Nederland, de koepelvereniging van energiebedrijven, is het verlies per kWh 6,9 cent (13,1 cent voor de saldeerder minus 6,2 cent marktwaarde op dat moment). Dit zou een situatie zijn voor het jaar 2025, wanneer de afbouw van de salderingsregeling nu gepland is.

Waarom hebben zonnepanelen invloed op de tarieven van netwerkbedrijven?

Netwerkbedrijven op hun beurt verhogen ook de tarieven – dit jaar met ongeveer 100 euro per huishouden, om hun gestegen (energie)kosten te kunnen dekken. De omzetting van hoog- naar laagspanning kost energie en ook bij het transport gaat een deel van de energie verloren. Bij hogere energietarieven, is deze kostenpost dus ook groter.

Daarnaast moeten netwerkbedrijven door de energietransitie extra investeringen doen om hun netten te verzwaren. De fijne netwerkstructuur in woonwijken was nooit berekend op de massale aanschaf van zonnepanelen (en elektrische auto’s en warmtepompen).

En hoe zit het met de schatkist van het rijk?

De salderingsregeling slaat tenslotte ook nog een gat in de rijksbegroting. Het gaat om gederfde inkomsten van de onderdelen op de energierekening die naar de schatkist gaan: btw, energiebelasting en ‘opslag duurzame energie’. Afgelopen jaar bedroegen de kosten van de salderingsregeling om en nabij de 350 miljoen euro. Jaarlijks stijgt dit bedrag met ongeveer 20 procent en als, zoals het er nu naar uitziet, de regeling niet afgebouwd wordt, kost de salderingsregeling het rijk in 2030 zelfs ruim 700 miljoen euro.

Dit alles zou nog te billijken zijn, als iedereen er in Nederland in gelijke mate aan bijdraagt. Maar dat is niet het geval. Waar de gestegen kosten van de netwerkbedrijven wél over ieder huishouden worden uitgesmeerd (dat is een vast bedrag op de energierekening voor iedereen), komen de kosten die energieleveranciers en de overheid maken bij een kleinere groep terecht: die worden namelijk doorberekend aan een steeds kleinere groep mensen die niet de beschikking heeft over zonnepanelen. ‘Grondslagerosie’ wordt dat in belastingkringen genoemd. En dat gaat hard, want er komen jaarlijks honderdduizenden pv-systemen bij in Nederland.

Wat is nou het verschil tussen ‘energiebelasting’ en ‘opslag duurzame energie’?

De energiebelasting werd in 1996 ingevoerd om de economie te verduurzamen. Het idee was dat door een hogere energierekening mensen minder energie zouden gaan gebruiken. Om die kosten voor huishoudens te compenseren, ontving men onder meer een korting op hun inkomstenbelasting.

Enkele jaren later (2013) kwam er nog een belasting bovenop. Deze belasting heette de Opslag Duurzame Energie (ODE). De bedoeling was om met deze opslag de SDE-subsidieregeling te kunnen betalen. Uit die subsidiepot worden duurzame energieprojecten betaald. En omdat er steeds meer wind- en grootschalige zonneparken kwamen, werd de SDE-subsidiepot steeds groter en dus ook de ODE steeds hoger. Vorig jaar lag deze opslag voor huishoudens al op 3 cent per kWh (75 euro op een elektriciteitsgebruik van 2.500 kWh). Omdat de ODE door steeds minder huishoudens (grondslagerosie) moet worden opgebracht, stijgt dit tarief extra snel.

De Opslag Duurzame Energie is sinds begin 2023 opgegaan in de gewone energiebelasting. Maar het tarief van de energiebelasting zal de komende jaren toch nog gewoon doorstijgen, zoals gebeurd zou zijn als de ODE niét in de energiebelasting opgegaan zou zijn.

Dit zijn allemaal grote getallen, maar hoe slaan die om naar individuele huishoudens?

Ja, wat kosten die zonnepanelen nou extra, voor hen die geen zonnepanelen hebben? Die rekensom is niet zo moeilijk, zegt de Autoriteit Consument en Markt, die gebruik maakt van conservatieve schattingen. Er zijn 8,1 miljoen woningen. Anderhalf miljoen huishoudens maken gebruik van de salderingsregeling. De kosten hiervoor moeten worden opgehoest door de overige 6,6 miljoen huishoudens.

In het geval van een elektriciteitsprijs van 40 cent per kWh (prijsplafond) en een jaarverbruik van 2.500 kWh (zeer bescheiden aanname), kom je uit op 17 euro per maand, die een huishouden zonder pv-panelen extra betaalt, alleen maar om de salderingsregeling te betalen.

Wetende dat de kosten van deze regeling alleen maar hoger zullen worden en gedragen worden door een steeds kleinere groep, is duidelijk dat dit niet veel langer houdbaar is. “ACM is dus vóór zonnepanelen, alleen vinden we de extra ‘subsidie’ in de vorm van de salderingsregeling nu niet meer nodig. Deze is niet nodig om investeringen in zonnepanelen aantrekkelijk te maken en door deze regeling betalen mensen zonder zonnepanelen nu extra voor het extra voordeel van mensen mét zonnepanelen”, aldus een woordvoerder van de ACM.  

En hoe zit het nou met ‘de armen betalen de duurzame speeltjes voor de rijken’?

De salderingsregeling is dus nu om terugverdientijden al niet meer nodig, maar is daarbij ook een beetje een wrange regeling, zegt de ACM, omdat de subsidie nu vaak moet worden opgehoest door het minder rijke deel van de samenleving en terecht komen bij de rijken. “Omdat eigenaren van zonnepanelen vaker eigenwoningbezitters zijn en vaak een relatief hoger inkomen hebben”, aldus de ACM.

Kijk ook maar eens op welke woningen zonnepanelen liggen. Uit cijfers van Energie Nederland blijkt dat 12 procent van de vrijstaande woningen zonnepanelen hebben, tegen slechts 5 procent van de tussenwoningen. De ACM zegt het op een nette manier: “[De regeling heeft] onwenselijk denivellerende herverdelingseffecten.”

Kloppen de berekeningen van de ACM wel?

De ACM geeft toe dat het hier om “een grove schatting” gaat, die echter wel duidelijk aangeeft waar de schoen wringt. Er zijn bij de berekening enkele kanttekeningen te plaatsen. Ten eerste betalen huishoudens die zonnepanelen hebben wél gewoon ODE via het gasgedeelte op de energierekening. Dus de gederfde ODE-inkomsten komen niet allemaal voor rekening van mensen zonder zonnepanelen. (Daar kan dan weer tegen in gebracht worden dat veel mensen met zonnepanelen ook een warmtepomp hebben en de gasaansluiting hebben laten verwijderen.)

Ten tweede is het niet zeker of de gederfde energiebelasting – anders dan de ODE – in zijn geheel wordt doorberekend aan de aansluitingen zonder zonnepanelen, erkent de ACM. “De overheid kán de gederfde inkomsten compenseren door de energiebelastingen op de resterende gebruikers te verhogen”, maar, zo geeft de ACM toe, “De overheid kan ook bijvoorbeeld een tekort accepteren, of hiervoor compenseren in de inkomstenbelasting, btw, et cetera. De ACM heeft geen zicht op hoe de regering kiest om te gaan met deze factoren. De effecten van de fiscale aspecten zijn voor ons moeilijker in te schatten.”

Een derde kanttekening is dat de gederfde inkomsten uit de energiebelasting niet alleen worden verhaald op huishoudens die geen zonnepanelen hebben, maar ook op bedrijven, die immers ook worden aangeslagen voor de energiebelasting en de ODE.

De vierde kanttekening gaat over de leverancierstarieven. De ACM gaat ervan uit dat energieleveranciers helemaal geen geld krijgen op de markt voor de stroom die ze van zonnepanelenbezitters afnemen. Maar zoals in het begin van het artikel al opgemerkt, krijgen energieleveranciers hier toch wel een paar cent voor. Dus het verlies dat ze in de algemene energietarieven zullen verdisconteren zal iets minder groot zijn dan verondersteld.

Stoppen met salderen dan maar?

Het kabinetsvoorstel dat er lag ging uit van een langzaam afbouwpad tussen 2025 en 2031. Dat is niks om je zorgen over te maken. Zonnepanelen blijven ook dan nog lucratief, zegt de ACM. “Consumenten met zonnepanelen blijven dus geld ontvangen voor stroom die ze invoeden. Deze vergoeding is echter wel lager dan nu bij de salderingsregeling, zodat consumenten ook gestimuleerd worden om elektriciteit zoveel mogelijk te gebruiken op het moment dat deze wordt opgewekt. Uit berekeningen blijkt dat ook als de salderingsregeling is afgebouwd, het aantrekkelijk is om te investeren in zonnepanelen.”

Wat deed de Eerste Kamer?

Die stemde tegen het kabinetsvoorstel. Er is een brede steun voor afbouw, maar toch bleek het moeilijk om er een meerderheid voor te krijgen. PvdA/Groenlinks bleek spelbreker. De partij vindt het oneerlijk om de regeling af te bouwen, juist nu het erop begint te lijken dat woningcorporaties de regeling weten te benutten en hun huurders ervan beginnen te profiteren. Zij stelden dat er eerst garanties moeten komen voor deze groepen mensen, voordat er besluiten genomen kunnen worden over afbouw. Minister Rob Jetten kwam PvdA/Groenlinks uiteindelijk niet voldoende tegemoet en de partij stemde tegen.

‘Op naar microgrids met burgerparticipatie’

Van centraal naar decentraal, van producentgestuurd naar consumentgestuurd. Het Nederlandse energienet wordt deels een aaneenschakeling van kleine vaak door burgers bestuurde micrgrogrids, op basis van gelijkstroom en waar waterstof en lage temperatuur warmte een belangrijke faciliterende rol spelen. En naast pv-panelen zijn windturbines onontbeerlijk voor de seizoensbalans. Dat is het toekomstbeeld van Sander Mertens, lector Energietransitie en codirecteur van het kenniscentrum Mission Zero aan de Haagse Hogeschool.

In: TVVL Magazine, juni 2021. Tekst: Tijdo van der Zee, Foto: Christiaan Krop

Vier jaar lang draaiden op een proefveld in Schoondijke in Zeeland de wieken van een negental kleine windturbines, met exotische namen als Donqi, Airdolphin, Skystream en EngergyBall – gekoppeld aan die exotische namen waren vaak even exotische ontwerpen. En na die vier jaar kwam, in 2012, de evaluatie: geen enkele van de onderzochte windturbines (van rond de 1 kW) had een sluitende business case en zou zichzelf dus binnen zijn levensduur terugverdienen. In de media werd er daarom wat lacherig gedaan over het concept kleine windturbine, temeer daar zo’n molentje destijds menig kantoordak sierde en dus in feite weinig meer was dan greenwashing: zogenaamd groen zijn.

Toch, wie de evaluatie nog eens goed bestudeert, ziet dat er wellicht best wel mogelijkheden zijn. “De meeste kleine windturbines hebben een te grote generator. De oorzaak hiervan is dat veel stimuleringsmaatregelen het generatorvermogen als uitgangspunt nemen voor de hoogte van de stimulans”, zo valt er bijvoorbeeld te lezen. Ergo: met een kleinere en dus goedkopere generator is het rekensommetje misschien wel anders.

Auteur van de evaluatie was Sander Mertens, destijds eigenaar van windadviesbureau Ingreenious. Ook nu nog kijkt hij met gemengde gevoelens terug op de betreffende windturbinetest. “Er zaten best goede exemplaren tussen.” Het weerhield hem er in ieder geval niet van om zelf ook het avontuur aan te gaan: als eigenaar van het bedrijf Windchallenge probeerde hij zijn eigen windturbine WindLeaf in de markt te zetten.

Wat was het unique selling point van de WindLeaf?

Dat de wieken zich konden aanpassen om zo grote windbelasting te kunnen voorkomen. De gedachte erachter was dat windturbines ontworpen moeten worden voor de meest extreme omstandigheden. Die doen zich bijna nooit voor, maar een windturbine moet daar wel tegen kunnen.

Vormen die extreme omstandigheden een uitdaging voor kleine windturbines?

Ja, omdat je vaak ziet dat dat investeringen vraagt in de dikte van de mast of de fundering. En daarmee worden die windturbines heel duur. En het is niet voor niks dat je er niet veel ziet op daken. Ze kunnen in de huidige omstandigheden niet uit, er is geen business case. Tien jaar geleden niet en nu ook nog niet.

Je zegt: huidige omstandigheden. Wat bedoel je daar mee?

Windenergie van kleine windturbines wordt weggeconcurreerd door zonne-energie, vanwege de salderingsregeling. Eigenlijk is dat, vanuit systeemperspectief, onterecht. Die zonne-energie wordt vooral in de zomer opgewekt, terwijl je de elektriciteit in de winter juist nodig hebt – zeker als de elektrificering van de energievoorziening een beetje doorzet. Windturbines leveren nu juist in de winter elektriciteit. Je hebt dus echt een combinatie van zon en wind nodig, maar door alleen te focussen op de business case bij salderen, kom je er niet. Je moet energie leveren op de juiste tijd en plaats en dat moet terugkomen in de businesscase. Het is dus heel goed dat de salderingsregeling wordt afgebouwd. Voor de komende tijd denk ik dat kleine windmolens zich zullen beperken tot grids op eilandbedrijf, waar ze evident meerwaarde hebben.

Je bent nu lector energietransitie aan de Haagse Hogeschool, maar je hebt dus een achtergrond in de windsector. Je laat ‘wind’ duidelijk niet los, maar hebt ondertussen ook oog gekregen voor andere technieken?

Ja, ik vond dat ik wat breder moest gaan kijken. Meer naar het systeem, waar wind onderdeel van uitmaakt. Waar we nu op de Haagse Hogeschool onderzoek naar doen, en waar ikzelf ook echt toekomst voor zie, is het smart multi commodity grid. De commodity’s zijn moleculen, trillende atomen en elektronen. Om het maar meteen specifiek te maken: waterstof, lage-temperatuurwarmte en gelijkstroom. Het gaat om microgrids die zullen ontstaan in woonwijken en bijvoorbeeld rond laadpaalinfrastructuren. Gelijkstroom zal het winnen van wisselstroom omdat het veel efficiënter en beter te sturen is en gelijkstroom maakt het daarom makkelijker om onze elektriciteitsvoorziening in balans te houden. Bewoners zijn consumers en producers ofwel prosumersin zo’n microgrid en ze zijn samen met één energiemeter aan het grotere net gekoppeld. Op den duur zullen de microgrids ook aan elkaar gaan leveren, om zo eventuele tekorten of overschotten uit te wisselen.

Dat is een hoop informatie om te verstouwen. Laten we eens beginnen met waterstof. Dat is toch vreselijk duur?

Dat is nú nog duur, maar in het Midden-Oosten kost een kWh zonne-energie op dit moment 1,5 eurocent. Het is dus een kwestie van tijd totdat ze daar van oilstates in sunstates naar hydrogenstates veranderen. Ik weet wel dat omzetting van elektriciteit in waterstof nog niet een erg efficiënt proces is, maar als er een business case is, dan zal het toch wel gaan gebeuren. En ondertussen moeten we hier in Nederland niet alleen inzetten op waterstof, maar het vooral zien als een oplossing voor de piekmomenten en  als seizoenaal opslagmedium. Dus wél gewoon blijven investeren in elektrische oplossingen, waarbij de keuze voor gelijkstroom inhoudt dat je de opgewekte stroom beter kan verdelen en netbeheerders dus minder hoeven te investeren in dikkere kabels.

En waarom kiezen jullie voor lage-temperatuur warmtenetten?

Hoge temperatuur warmtenetten zijn een slechte keus. Ten eerste weerhouden ze mensen ervan om hun woningen te isoleren. Ten tweede wordt je met hoge temperaturen afhankelijk van een of enkele grote leveranciers, zoals afvalververbrandingsinstallaties, die vooral als doel hebben om zoveel mogelijk warmte te verkopen. Ook is het met hoge temperaturen lastig om aan te takken met technieken als rioolwarmte of warmte uit oppervlaktewater. Met lage temperatuur warmtenetten, tot maximaal 50 graden, is het makkelijker om bewoners te laten participeren, om het decentraal te maken.

Maar fabrieken moeten toch iets met hun restwarmte?  Anders kieperen ze het in de Maas?

Ik vind water van 90 graden geen afval, dat is een prachtig product waar je iets mee moet doen. Als je dat afval noemt, dan heb je je proces niet goed ingericht.

Je noemt ook de brandstofcel als kansrijke techniek

Omdat die alle commodities verbindt: hij maakt uit aardgas, of waterstof warmte en gelijkstroom. Stel nu dat je buurman een warmtepomp heeft, dan kan je die warmtepomp laten draaien op stroom van je brandstofcel. Zo komt alles samen, zeker als je een omkeerbare brandstofcel maakt, die bij overschotten van elektriciteit waterstof kan produceren.

Jullie houden je niet alleen bezig met technieken, maar stellen heel duidelijk dat zowel techniek, economie, draagvlak en regels samen moeten vallen. Vertel eens over het draagvlak?

Die is cruciaal. Zonder draagvlak geen transitie. Een exploitant die een zonne- of windpark in een weiland wil realiseren zonder de burger erbij te betrekken: dat gaat echt niet meer. Wel de lusten en niet de lasten. Ik denk dat – financiële participatie – de standaard moet worden.

Maar er is geen wet die bepaalt dat een ruimtelijk plan een ontwikkeling alleen mogelijk mag maken als daarvoor voldoende draagvlak bestaat. Hoe denk jij daarover? Moet draagvlak wettelijk verankerd worden?

Ik denk het niet, maar als er geen draagvlak is kan het wel zijn dat een project grote vertraging oploopt: mensen die naar de Raad van State gaan, projecten die jaren worden uitgesteld, bewoners die argwanend en ontevreden worden en pers die slecht over het project schrijft. Dat kun je dus maar beter voorkomen. Het is een stuk bewustzijn. Een wet kan hier niet alles aan doen. Dan kan het een verplicht nummer worden en dat is nu juist niet het zoeken naar draagvlak.

Maar een zonneparkexploitant die zijn eigen draagvlak gaat organiseren, wat je wel eens ziet, dat lijkt ook niet helemaal wenselijk. In een recent advies van een door het kabinet ingestelde expertcommissie onder leiding van Alex Brenninkmeijer staat dan ook dat je draagvlak alleen moet organiseren als de burger dan ook daadwerkelijk serieus genomen wordt en dat er nog daadwerkelijk keuzes gemaakt kunnen worden.

Dat vind ik ook. Draagvlak moet op de goede manier georganiseerd worden, met een neutrale partij die geen belangen heeft. Neutraal is ook iets lastigs. Wie betaalt? Wij hebben met het kenniscentrum Mission Zero van de Haagse Hogeschool wel eens die rol vervuld en waren inderdaad neutraal omdat we niet door belanghebbenden betaald werden. Dat ging toen over het project Newrail, een energieleverend geluidsscherm in Limburg.

Voorheen zat je in de windbusiness, nu houd je je bezig met alle facetten van de energietransitie. Maar dan kan je misschien juist weer tot de conclusie komen dat het allemaal zó complex is, dat er bijna geen vooruitgang mogelijk is.

Ik vind het wel eens verhelderend om niet te voorspellen, forecasting, maar om vanuit een gewenst eindpunt terug te redeneren, backcasting. Hoe zijn we in die toekomst terechtgekomen, welke keuzes  – zoals hoge-temperatuur warmtenetten – hebben onze route bemoeilijkt, wat waren de juiste paden die we hebben bewandeld? Dat geeft overzicht en geeft je de mogelijkheid om even boven het gekrakeel van alledag uit te stijgen.

Grootste pruimenkweker van Nederland koelt met propaanchiller

Pruimenkwekerij B&B Fruit uit het Betuwse Herveld koelt zijn pruimen met een propaanchiller van Euroklimat. De grootste pruimenkwekerij van Nederland heeft hiermee niet alleen uitstekende koeling in huis, maar ook een milieuvriendelijke oplossing, waardoor het bedrijf invulling geeft aan het verduurzamen van de voedselketen. Niet geheel toevallig is dat een ambitie van steeds meer supermarkten.

Gepubliceerd in RCC K&L, december 2022
(Foto’s en tekst: Tijdo van der Zee)

Grootste pruimenkweker van Nederland koelt met propaanchiller
De twee propaanchillers van Euroklimat.

High-tech achter elke pruim

Lang niet elke fruitetende consument zal zich bewust zijn van de high-tech die er achter zijn bescheiden pruim schuilgaat. Deze moderne techniek ten spijt is de natuur nooit ver weg in de Betuwe. Bestuiving van de bloesems in de uitgestrekte pruimengaarden gebeurt uiteraard gewoon nog door de bijtjes en de hommeltjes. En als Vadertje Vorst onaangekondigd langskomt in de lente, houden de fruitboeren hun hart vast.

Moordende concurrentie

Zoals elke boer kan dus ook Bunt niet alle groeifactoren controleren. Maar op de vlakken waar hij wél ‘in control’ is, laat hij niets aan het toeval over. Dat moet ook wel. Het oogstseizoen is kort, de concurrentie uit het buitenland moordend, en de consument pakt tegenwoordig net zo makkelijk een perzik of nectarine uit het schap. “Gelukkig heb ik licht autistische trekjes”, grapt Bunt. “Ik vind het gewoon hartstikke leuk om logisch na te denken en het proces tot achter de komma goed voor elkaar te hebben.”

12 miljoen kilo pruimen

B&B Fruit bestaat bijna 100 jaar. In 1926 werden de eerste fruitbomen door Bunts opa geplant, bij de boerderij in het naburige Slijk-Ewijk. Tegenwoordig is Frederik Bunt, die het bedrijf runt met zijn neef Marinus, met 40 hectare in Nederland (en 25 hectare in Polen), een van de grootste pruimentelers van het land. Hoewel de pruimenmarkt niet heel groot is en in het niet valt in vergelijking met bijvoorbeeld de markt voor appels en peren, eten Nederlanders jaarlijks nog altijd zo’n 12 miljoen kilo pruimen. Daarvan komt ongeveer 1,5 miljoen kilo uit de Betuwse gaarden van Bunt.

Vlnr: Eric van Hugten ,Theo Gijsbers en Frederik Bunt.

Tweede koelcel toegevoegd

Tot 1992 maakte B&B voor de tijdelijke opslag van de pruimen gebruik van een koelcel van een externe partij in de buurt. In dat jaar nam B&B zijn eerste eigen koeling in gebruik, die vijf jaar later weer werd vervangen door een nieuwe. Vorig jaar kwam er een tweede koelcel bij in Herveld, die grotendeels in dienst staat van de nieuwe sorteermachine. “Je wilt de oogst van een paar dagen namelijk klaar hebben staan als we met die machine aan de slag gaan.”

Kortstondige bewaring

De nieuwe koelcel is echter ook bedoeld als opslag voor de verladers. Bunt: “En dan zetten we de pruimen het liefst laag neer, op de vloer, zodat de chauffeurs ze zelf kunnen pakken en er geen heftruck nodig is om de pruimen in te laden.” Deze nieuwe koelcel is dus bedoeld voor kortstondige bewaring. Voor langduriger opslag – tot maximaal een week of vijf – wordt de oude koelcel nog gebruikt. Maar voor de toekomst is de nieuwe cel met het aanpassen van enkele parameters prima te gebruiken als bewaarcel.

B&B Fruit in Herveld. Links de nieuwe koelcel.

Vruchtpit koelen

Pruimen zijn delicate vruchten. Er kan tijdens de koeling en daarna, bij het weer opwarmen, van alles misgaan. Zo moet je er bijvoorbeeld rekening mee houden dat pruimen steenvruchten zijn, net als kersen of abrikozen. Van belang bij dit type vrucht is dat niet alleen het vruchtvlees goed gekoeld wordt, maar zeker ook de pit, omdat anders de pit zijn warmte weer in d

e vrucht stopt. Als de vrucht uit de koeling komt, kan snelle opwarming van het vruchtvlees ertoe leiden dat rond de nog koude pit condens ontstaat, wat de kwaliteit niet ten goede komt.

Waken voor bevriezing

Ook moeten pruimen die net uit het veld komen snel worden teruggekoeld tot onder de 7 graden, want in de temperatuurband tussen 7 en 11 graden beschadigen ze. Tegelijkertijd moet je te allen tijde waken voor bevriezing. Zet dus nooit warme vruchten dicht tegen een al koude lading, want dan koelt de koeling door en zal de al aanwezige koude lading bevriezen. Bunt: “Een collega-teler heeft op die manier eens duizenden euro’s aan oogst verloren.”

Overwegingen bij het koudemiddel

Bij de keuze voor een nieuw koelsysteem liet Bunt al snel zijn oog vallen op een propaanmachine. “Wij leveren veel aan Albert Heijn en zij zijn heel serieus bezig met verduurzaming. Niet alleen met de verduurzaming van eigen bedrijfsprocessen, maar met die van de hele toeleverende keten.” Dat programma heet ‘Beter voor natuur en boer’. Op dit moment houdt dat onder meer in dat deze grootgrutter eist dat er gebruik wordt gemaakt van eigen stroom van het dak, óf van in Nederland opgewekte duurzame stroom.

Vooruitlopen op ontwikkelingen

Bunt: “Je voelt op je klompen aankomen dat ze vroeger of later ook eisen gaan stellen aan de duurzaamheid van de koeling.” Toen voor de nieuwe koelcel een koudemiddel moest worden gekozen, wilde Bunt op deze ontwikkelingen vooruitlopen. Hij vermoedde dat propaan weleens een goede kanshebber zou kunnen zijn. “Vooral vanwege de lage GWP van 3. Je weet dat hoog-GWP-koudemiddelen er op termijn uitgaan. Ik wil gewoon op de toekomst voorbereid zijn.”3x250 ampère

3×250 ampère

Om zijn nieuwe sorteermachine en koelcel goed te kunnen laten werken, vroeg Bunt bij de netbeheerder een vergroting van zijn aansluiting, van 3x80A naar 3x250A. Zoals overal in Nederland, liep ook hier de netbeheerder echter enigszins achter de feiten aan: de netverzwaring kon niet op tijd worden geleverd. Als tijdelijke oplossing is daarom gekozen voor een grote accu waar het hele bedrijf op draait. Als de capaciteit van de accu terugloopt tot onder de 30 procent, schakelt automatisch een ernaast geplaatste dieselgenerator bij, die de accu weer bijvult.

Propaan buiten de cel

Gaandeweg het proces werden groothandel ECR-Nederland en VKD Koudetechniek uit het Brabantse Dreumel ingeschakeld. Eric van Hugten, van ECR-Nederland: “Als koeltechnische groothandel hebben wij Verschuure koudetechniek geadviseerd in het voortraject over de toepassing van propaan. Verder hebben we gezorgd voor de selectie van de chillers, luchtkoelers en benodigde appendages, afgestemd op de toepassing. Uiteindelijk zijn deze onderdelen ook geleverd en hebben wij voor Verschuure de inbedrijfstelling van de chillers verzorgd.”

Dubbel koudecircuit

In overleg werd besloten om niet te werken met directe expansie, maar een dubbel koudecircuit te maken, waarbij het propaan buiten de koelcel zou blijven. Van Hugten: “Directe expansie met propaan als koudemiddel is in theorie best mogelijk en er zijn ook wel enkele installateurs die dit kunnen en ook doen, maar dan zit je wel met enkele veiligheids­aspecten. Ten eerste moet je ervoor zorgen dat je de installatie binnen de koelcel volledig uitvoert met ongestoord rvs-leidingwerk en dat je alle appendages buiten de koelcel monteert, waarbij ze zich in een goed geventileerde ruimte moeten bevinden. Verder moeten mensen die de cel betreden, worden gewezen op de risico’s.” Bunt: “Bij ons wordt de koelcel de hele dag door veel verschillende mensen gebruikt, en ook door veel mensen die geen Nederlands kennen. Ik vond directe expansie daarom geen goede optie.”

Gescheiden circuit

Al snel kwam het idee op om een gescheiden circuit te maken, waarbij het propaangedeelte volledig buiten de loods staat en er louter een veiligheidsventilator en propaansnuffelaars nodig zijn. Een mengsel op basis van ethyleen in combinatie met Detox – Coolflow DTX gaat nu de koelcel in. Theo Gijsbers, werkvoorbereider bij VKD Koudetechniek: “Vaak wordt bij voedselproducten propyleen in een oplossing gebruikt, vanwege de voedselveiligheid. Maar bij deze lage temperaturen wordt deze koudedrager wat stroperig – de viscositeit wordt hoger – en dat gaat ten koste van de hoeveelheid pompenergie.”

Afweging ‘milieu-veiligheid-energie’

Gijsbers vervolgt: “Met de toevoeging van Detox aan ethyleen hou je de voordelen van ethyleen, dus een lage viscositeit en een goede warmteoverdracht, terwijl het voor de pruimen niet veel kwaad kan als er eventueel een lekkage zou optreden. Je kunt het er met water afspoelen.” Hoewel een DX-systeem wellicht een iets lager energiegebruik heeft dan deze chiller-oplossing, heeft Bunt in de afweging ‘milieu-veiligheid-energie’ ervoor gekozen om de eerste twee aspecten ook zwaar mee te laten wegen.

Een bak pruimen, met boven één van de vier luchtkoelers
van Alfa LU-VE.

Hoog circulatievoud

De koelcel heeft een volume van 2.150 m³. De vier luchtkoelers van Alfa LU-VE hebben elk een luchtdebiet van 19.950 m³/h, wat resulteert in een maximaal circulatievoud van 37, iets wat overigens goed hoorbaar is in de cel. Seizoen 2022 is het tweede seizoen dat Bunt gebruikmaakt van zijn nieuwe koelcel. Hij is nog steeds aan het experimenteren om te zien hoe en waar hij zijn pruimen – in lage, geperforeerde kuubskisten – het best kan plaatsen. “Warme, net geplukte pruimen komen in het midden, zodat de koelers de warmte van die pruimen direct naar boven zuigen en afkoelen. Als ik ze aan de wand zou zetten, zou de warme lucht eerst nog langs de koude pruimen stromen. Dat wil je niet hebben.”

Temperatuursensoren in de koelcel

Bunt wordt in zijn zoektocht naar de beste indeling geholpen door diverse temperatuursensoren die overal in de koelcel zijn gemonteerd. “Het is een fijn spel dat je langzaam in je vingers krijgt. In een later stadium zal ik de vloer gaan aftekenen.”
Voor VKD Koudetechniek is het werken met propaankoelers in de fruitsector nieuwe business, zegt Gijsbers. Bij B&B Fruit zal hij komende jaren elk jaar gaan meten of de koudemiddelinhoud nog op peil is en of de compressoren niet meer stroom zijn gaan gebruiken ten opzichte van de nulmeting. “Bij andere koudemiddelen moet je meerdere keren per jaar keuren. Bij propaan hoeft dat in principe niet, vanwege de lage GWP. Maar uiteraard willen we wel zeker weten dat alles goed blijft werken.”

Contouren crisisplan bij ernstig gastekort tekenen zich af

Het verminderen van de gasvraag door het werken met een biedladder, het gedwongen afsluiten van grote bedrijven of, als uiterste consequentie: het afsluiten en evacueren van hele steden. De contouren van een crisisplan bij plotselinge ernstige gastekorten beginnen zich af te tekenen.

Door: Tijdo van der Zee
In: Energeia
Datum: 24 augustus 2018

Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat werkt sinds eind vorig jaar samen met landelijk gasnetbeheerder GTS aan een Bescherm- en Herstelplan Gas. Dat is gericht op het veilig afschakelen bij een calamiteit en het na afloop weer snel en veilig herstellen van de gaslevering.

Door Kamervragen van onder meer GroenLinks kwam over de voortgang van dit plan de afgelopen maanden al wat informatie naar buiten, maar de bedoeling was dat de Kamer pas meer in detail geïnformeerd zou worden aan het eind van dit jaar.
WOB-verzoek

Door een WOB-verzoek van actualiteitenprogramma EenVandaag komen nu al wat van de concepten van zo’n crisisplan naar buiten, inclusief de voortdurende aanpassingen en aanvullingen (veel ook onleesbaar gemaakt) per mail door het ministerie en GTS.

Nederland heeft al sinds 2012 een ‘Noodplan Leverings- en Voorzieningszekerheid Aardgas’. Destijds was dat een eis vanuit Brussel. De Europese Unie had de Verordening 994/2010 opgesteld en die was een direct antwoord op de problemen die ontstonden toen in 2009 de levering van Russisch gas richting de EU stokte, omdat Moskou de gaskraan dichtdraaide vanwege de situatie met Oekraïne.

Dat plan was redelijk eenvoudig van opzet. Er bestond nog weinig zorg over haperende gasleveringen.

Vorig jaar werd nieuwe Europese regelgeving van kracht. Daarin wordt onder meer specifiek ingegaan op hoe lidstaten een nationaal afschakelplan gas zouden kunnen inrichten.

Het Bescherm- en Herstelplan Gas,waaraan nu gewerkt wordt, neemt deze verordening als uitgangspunt.
Laconiek

Zo laconiek als er zeven jaar geleden over het Noodplan Leverings- en Voorzieningszekerheid Aardgas werd gedaan, zo serieus lijkt nu het Bescherm- en Herstelplan Gas.

Dat lijkt enerzijds te maken te hebben met toegenomen zorgen over de dreiging van terrorisme, of plotselinge staking van leveringen uit bijvoorbeeld Rusland. Anderzijds speelt onzekerheid over de toekomst van het Groninger-gasveld een belangrijke rol.

De ambtenaren hebben twee varianten uitgewerkt: het ‘3 uur scenario’, in geval van een “onmiddellijke uitval”. En een ‘3 weken scenario’. Dit scenario lijkt vooral opgezet om het hoofd te kunnen bieden aan “een politiek besluit waarin versnelde afbouw van de gasproductie in Groningen wordt afgedwongen.”

In het eerste scenario is het alleen mogelijk om op het niveau van een Gas Ontvang Station te schakelen, waarbij GTS de eerst aangewezen partij is om te handelen.
Monteurs op pad

In het tweede scenario is er wel ruimte, zij het beperkt, om “monteurs op pad” te sturen om bij afnemers de gasaansluiting af te sluiten.

Maar wie schakel je het eerst af? Grote bedrijven? Huishoudens? In zekere zin ligt de volgorde al een beetje vast, want huishoudens zijn beschermd. Ook ziekenhuizen vallen ook al jaren onder het kopje ‘beschermde afnemers’.

Toch betekent dit niet dat de volgorde al helemaal vast ligt. “Door de vele crisisscenario’s is het niet mogelijk om één adequaat afschakelplan in het calamiteitenplan op te nemen.” Met een nog uit te kristalliseren afschakelmethodiek kan in reactie op een specifiek scenario wel redelijk eenvoudig een afschakelplan opgesteld worden.
Net op druk

Afschakelen gebeurt “idealiter aan de hoofdafsluiter van de gasafnemer, zodat het net van GTS of de regionale netbeheerders op druk blijft”. De tegendruk van het gas zorgt ervoor dat de leidingen niet lek raken.

De ambtenaren hebben het in hun communicatie onderling over een escalatieladder. Naar de ernst van de zaak kan er opgeschaald worden, waarbij elke volgende stap minder wenselijk wordt geacht.

De eerste stap is bijna geheel gebaseerd op vrijwilligheid en wordt een biedladder genoemd. Bedrijven kunnen aangeven tegen welke vergoeding zij hun processen geheel of gedeeltelijk willen stilleggen.

Dan volgen gedwongen maatregelen. Eerst moeten grote bedrijven die rechtstreeks op het net van GTS zijn aangesloten er aan geloven, dan volgen bedrijven in de regionale gasnetten.
Evacuaties

In het uiterste geval worden hele steden van het gas afgesloten, die daardoor onleefbaar worden en dus in zijn geheel zullen worden geëvacueerd.

EenVandaag maakte op basis van de gewobte documenten een artikel met de titel: ‘Geheim plan ministerie: Nederland niet klaar voor gevolgen gastekort’. Het ministerie kan zich niet vinden in deze interpretatie.

Woordvoerder Job van de Sande: “Er wordt op dit moment gewerkt aan een reguliere herziening van de calamiteitenplannen. Die moet eind dit jaar gereed zijn. De stukken die EenVandaag heeft opgevraagd via de WOB hebben betrekking op de voorbereiding van dat nieuwe calamiteitenplan.Daarin worden ook aandachtspunten genoemd die in het nieuwe plan zullen worden geadresseerd. Maar het klopt dus niet dat Nederland op dit moment niet klaar is voor een calamiteit.”
Winningsplan

Deze vrijdag presenteerde minister Eric Wiebes (EZ) zijn winningsplan voor 2019. De NAM mag het komende jaar 19,4 mrd kubieke meter gas winnen. Eén van de adviezen die aan dit besluit ten grondslag ligt komt van het COT, het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Het COT heeft in kaart gebracht wat de mogelijke maatschappelijke en veiligheidsrisico’s zijn bij het verminderen van gaswinning onder het leveringszekerheidsniveau.

Interessant is dat hierin over precies dezelfde scenario’s wordt gesproken als in het concept afschakelplan waar EenVandaag over spreekt.

Philomena Bluyssen: ‘Met alleen kennis van ventilatie kom je er niet’

Philomena Bluyssen heeft het druk. Sinds begin dit jaar houdt de hoogleraar Binnenmilieu van de TU Delft zich bijna alleen nog bezig met het coronavirus. Hoe verschrikkelijk de coronacrisis ook is, er zitten positieve kanten aan. Plotseling staat luchtkwaliteit volop in de maatschappelijke belangstelling en weten academici van verschillende vakgebieden elkaar te vinden.

Auteur: Tijdo van der Zee
In: TVVL Magazine #5, okt 2020
Foto: Christiaan Krop

Begin juli plaatste de TU Delft een zwart-witfilmpje op Youtube, waarin een proefpersoon met mondkapje, zittend in een stoel, wordt blootgesteld aan een wolk van aerosolen. Het filmpje ging de hele wereld over. In Nederland kwam het voorbij in RTL nieuws, het NOS Journaal, bij Nieuwsuur en 1Vandaag. De proefpersoon, zo valt te zien, typt ondertussen druk op haar telefoon. “Ik was mijn mails aan het lezen en beantwoorden”, zegt Philomena – Philo – Bluyssen.

De proefpersoon was dus Bluyssen zelf. En het proeflokaal was een van de vijf ruimtes van het SenseLab, het laboratorium waar zij en haar vakgroep experimenten uitvoeren die gaan over de wisselwerking tussen het binnenmilieu en de gebruikers van een ruimte. “Het filmpje laat niets aan de verbeelding over. Of je nou anderhalve meter afstand in acht neemt of niet, in slecht geventileerde ruimtes ademen gebruikers elkaars uitgeademde lucht in.”

Bluyssen en haar collega’s zijn de verzamelde data op dit moment aan het analyseren – de resultaten zijn als het goed is op korte termijn te lezen in Environment International, Indoor Air of Building and Environment. Maar eigenlijk, zegt ze, was het filmpje voornamelijk bedoeld voor bewustwording bij het publiek en beleidsmakers. In de academische wereld twijfelt namelijk niemand aan het bestaan van aerosolenwolken in slecht geventileerde ruimtes met meerdere personen. Maar om anderen – leken – te overtuigen was er meer
nodig dan alleen een sterk pleidooi in woord. Een krachtig beeld. “Stel je een kind voor dat in het zwembad plast. Daar kan je je goed een beeld bij vormen, maar als het in de lucht gebeurt, dan kunnen we ons daar veel minder goed een voorstelling bij maken. Terwijl aerosolen zich op eenzelfde manier door de lucht verspreiden. Daarom bouwden we een opstelling met zeepbellen die aerosolen simuleren, zodat mensen echt konden zien hoe die aerosolen zich gedragen.”

Artikel gaat verder onder de foto.

En heeft de film effect gehad? Officieel is het RIVM nog niet overstag
“Volgens mij is het bij RIVM ook een grijs gebied geworden. En niet voor niks is er sinds augustus een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen onder leiding van Doekle Tepstra.”

Kan je vertellen hoe de bellen-opstelling eruit zag?
“We hebben dat onderzoek opgezet samen met de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek. Zij hebben de zeepbellenmachine aan ons geleend, waarmee we aerosolen simuleerden. Die werden uitgeademd door een kunsthoofd, gemaakt bij de faculteit Bouwkunde, dat was gekoppeld aan een ventilator, ontwikkeld door de faculteit 3ME [faculteit Werktuigbouwkunde, Maritieme Techniek & Technische Materiaalwetenschappen, red.]. Dit was allemaal nieuw. Niet eerder zijn deze technieken op deze manier toegepast om te simuleren hoe ventilatie werkt.

In ons SenseLab kunnen we drie soorten ventilatie toepassen: mengventilatie, verdringingsventilatie, natuurlijke ventilatie (ramen openen) en spuiventilatie, waarbij je deuren en ramen tegenover elkaar openzet. Als je de mengventilatie zo hoog mogelijk zet, dan levert dat heel goede resultaten op. Spuiventilatie ook, maar dan moeten de gebruikers wel een paar minuten de ruimte uit, omdat anders besmette lucht langs niet-besmette personen kan stromen.”

En kan je met verdringingsventilatie goed je aerosolen weg ventileren?
“Dat hebben we helaas niet goed kunnen testen. Die methode werkt op basis van opwarming van de opstijgende lucht door de gebruikers van de ruimte, maar vanwege corona konden we geen vijftien mensen in de ruimte neerzetten. Je zou dat wel kunnen simuleren met manikins, neppersonen die kunnen ademen en warmte maken, maar de faculteit heeft geen geld voor vijftien manikins.”

Wat is dan de hypothese rond verdringingsventilatie?
“Dat de lucht met de thermische pluim die rond mensen hangt naar boven gaat. Dat zou dus een ideale methode zijn, ware het niet dat je ook druppels uitademt die wat groter zijn. Normaal zouden die landen, maar door de warmte en de relatieve droge lucht in de ruimte ten opzichte van de luchtvochtigheid in de mond, verdampen die druppels gedeeltelijk, waardoor ze zoveel gewicht verliezen dat ze langer blijven zweven en door de volgende persoon zouden kunnen worden ingeademd. In theorie – en fysisch – is dit zo, maar wij zouden dat heel graag kunnen laten zien.”

Wat zijn het eigenlijk voor een bellen die die bellenmaker maakt?
“Het zijn bellen met een doorsnede van 0,3 mm die zijn gemaakt van zeep en water, gevuld met lucht.”

Er is dan toch wel een verschil met aerosolen, want die kunnen een doorsnede hebben die een factor 100 kleiner zijn, en zijn gevuld met water in plaats van lucht. Zijn ze wel vergelijkbaar?
“Ja, omdat ze zich in lucht net zo gedragen als een aerosol. Ik heb dat niet hoeven te bewijzen, het is een techniek die al heel lang bestaat. In de vliegtuigbouw vullen ze de bellen vaak met helium, maar wij hebben lucht gebruikt, omdat dat wat zwaarder is en beter uitademing simuleert.”

Afgezien van het publicitaire gebruik van het filmpje, kan je er wetenschappelijk ook iets mee?
“De camera maakte ongeveer duizend foto’s per minuut. Er is een computerprogramma dat beeld voor beeld de druppels kan tellen. En dan kan je gaan kijken hoe de verdeling van die druppels is, boven de persoon, voor en achter. Die software komt van de faculteit Lucht- en Ruimtevaarttechniek en mochten wij gebruiken van professor Fulvio Scarano. Dit hele onderzoek hebben we met een beperkt budget gedaan. Ik heb een beetje geld gekregen uit het universiteitsfonds om wat instrumenten te kopen, zoals de ventilator, een ademhalingsmachine en een compressor, en een student-assistent in te huren.”

De opstelling met het hoofd en de ventilator heeft daarna nog kort dienstgedaan om de werking van drie verschillende typen mondkapjes te testen in samenwerking met het windtunnelinstituut DNW. En met de zeepbellenmachine (officieel: HFSB of AFSB-generator, wat staat voor Helium of Air Filled Soap bubble generator) om de werking van een mobiel HEPA-filter (high-efficiency particulate air) uit te proberen – de naam van de fabrikant blijft nog even geheim. De conclusies in het kort: uitgeademde lucht met aerosolen ontsnapt makkelijk bij niet goed passende mondkapjes en een mobiel HEPA-filter haalt flink wat aerosolen uit de binnenlucht. De zeepbellenmachine is zo goed bevallen, zegt Bluyssen, dat er plannen zijn voor een eigen exemplaar. “Professor Fulvio Scarano en zijn groep hebben aangeboden te helpen bij het maken van een simpelere uitvoering.”

Eigenlijk, zegt Bluyssen, heeft het onderzoek naar aerosolen nog een derde heel belangrijk effect gehad: ze kwam er mee in het vizier van collega’s uit andere vakgebieden, zoals virologen, epidemiologen en microbiologen. En dat was essentieel omdat een terechte kritiek
op haar experiment was dat díe kennis er niet in terugkwam. De kritiek luidde: er mogen dan aerosolen in de ruimte blijven rondzweven, maar in hoeverre leiden die aerosolen nu werkelijk tot besmetting? Daar komt binnenkort verandering in, want in juli keurde ZonMw een projectaanvraag goed waarin die samenwerking juist wél gestalte krijgt. “En dat is mede het resultaat van de experimenten in het SenseLab, want zonder die experimenten hadden we nooit contact gekregen met z’n allen”, zegt Bluyssen. Het budget voor het onderzoek is 500.000 euro en penvoerder is het Universitair Medisch Centrum Utrecht.”

Om wie gaat het?
“Het gaat om epidemioloog en kinderarts Patricia Bruijning en epidemioloog Dick Heederik, beiden, van het Universitair Medisch Centrum Utrecht; moleculair viroloog Sander Herfst (die van het fretten onderzoek) en kinderarts en viroloog Pieter Fraaij, beiden van het Erasmus MC in Rotterdam; en vliegtuigbouwkundig ingenieur en directeur Christophe Hermans van DNW. Patricia benaderde mij al in mei (toen was de call van ZonMw voor dit programma net geopend), omdat ze mijn naam was tegengekomen bij een van haar
televisieoptredens.”

En wat gaan jullie doen?
“We gaan meten en onderzoekingen doen op middelbare scholen waar meer dan twee besmettingen hebben plaatsgevonden. Het gaat dan om alle drie de besmettingsroutes, aanraking van besmette oppervlakken, grotere druppels en aerosolen, inclusief het ventilatiesysteem. En waarschijnlijk ook nog het toilet als mogelijke route. Op dit moment [half september, red.] zijn we nog niet klaar om op pad te gaan, want we zijn nu aan het bepalen waar we meten, met welke instrumenten en wat de protocollen zijn.”

En wat als de pandemie op zijn retour is als jullie van start gaan. Heeft het dan nog wel zin?
“Ik geloof niet dat het einde al in zicht is. En áls het zo mocht zijn, dan zijn we de volgende keer dat er zo’n uitbraak is door al het onderzoek dat we nu doen veel beter voorbereid.”

Deze crisis lijkt nog maar eens duidelijk te maken dat je als expert op het gebied van ventilatie, verwarming en binnenmilieu ook kennis moet hebben van het menselijk lichaam.
“Ja, met alleen kennis van ventilatie kom je er niet. Ik geef aan eerstejaars bouwkunde ook colleges over het menselijk lichaam. Niet al te diep, maar ik vind het noodzakelijk dat je weet hoe oren werken en ogen. Wanneer voel je je koud of warm. Dat soort dingen moet je weten als je gaat draaien aan de knoppen om het binnenmilieu te verbeteren.”

“Tijdens mijn promotie bij de Deense professor Per Ole Fanger heb ik een methodiek ontwikkeld om mensen te trainen om luchtkwaliteit te beoordelen. En dat doen we in ons SenseLab nog steeds: de zintuigen gebruiken om lucht, licht, geluid en thermisch comfort te
beoordelen. De mens als meetinstrument.”

Heb je trouwens nog contact met academici uit je Deense tijd?
“In de groep van Fanger zat ook Arsen Melikov. Hij is net als ik heel druk met corona en werkt veel aan het onderwerp ‘persoonlijke ventilatie’. Hij is in Denemarken een veelgevraagde expert.”

Is persoonlijke ventilatie een oplossing voor de aerogene besmettingsroute?
“Misschien wel. Kijk, niet iedereen wordt van dezelfde dosis virus even ziek. Of wordt überhaupt ziek. En het is per persoon verschillend hoeveel virus er in uitgeademde druppels zit. Daarom weten wij niet hoeveel je precies moet ventileren om risico’s te beperken. Gericht of persoonlijk ventileren kan dat probleem omzeilen. Dat is het ideaal. Maar in de praktijk wordt dat natuurlijk heel moeilijk.”

Biografie Philomena Bluyssen
Prof.dr.ir. Philomena M. Bluyssen studeerde in 1986 af als bouwkundig ingenieur aan de TU Eindhoven, waarna zij in 1990 promoveerde aan de Technische Universiteit van Denemarken bij Prof. P.O. Fanger op ‘luchtkwaliteit beoordeeld door een getraind panel’. Voordat zij in 2012 de leerstoel Binnenmilieu aan de TU Delft bij de faculteit Bouwkunde
aanvaardde, werkte zij meer dan twintig jaar als onderzoekster bij TNO. Bij de TU Delft is Bluyssen onder meer verantwoordelijk voor het door 25 bedrijven gesponsorde SenseLab. Zij heeft meer dan 250 publicaties op haar naam staan. Voor ‘The Indoor Environment Handbook: How to make buildings healthy and comfortable’, kreeg zij de prestigieuze ‘Choice Outstanding Academic Titles of 2010 Award,’ en voor ‘The Healthy Indoor Environment – How to assess occupants’ wellbeing in buildings’, ontving zij de IDEC 2016 Book Award.’
Sinds het begin van de crisis probeert Bluyssen politici en beleidsmakers ervan te overtuigen dat we de aerogene transmissieroute serieus moeten nemen. Dit doet zij onder andere via deelname aan een groep van 36 wetenschappers van over de hele wereld die (nog steeds) proberen de WHO te overtuigen van het risico van deze derde besmettingsroute. Bluyssen is ook een van de 239 ondertekenaars van een open brief aan de WHO die op 4 juli werd gepubliceerd.

Belgische energieverbruiksmanager Smappee verleidt klanten met Solarcoins

Het Belgische Smappee, dat een gelijknamige energieverbruiksmanager op de markt brengt, wil klanten verleiden met de zogenoemde Solarcoin, een op de Bitcoin geïnspireerde munteenheid.

Dit artikel verscheen in Energeia op 28 oktober 2016

Het is dringen op de markt voor energieverbruiksmanagers. Elk vermeend unique selling point kan helpen om je te onderscheiden van de rest. Operationeel directeur Hans Delabie is van mening dat Smappee ook zonder Solarcoins al heel bijzonder is. Maar met Solarcoins zouden ook de afwachtende klanten over de streep getrokken kunnen worden. “Wij zijn de eerste datalogger in de wereld waarbij je Solarcoins kan verdienen.”

Solarcoin is een nieuwe ‘munteenheid’, die sinds 2014 bestaat. Het principe lijkt op dat van de Bitcoin. Dat wil zeggen dat het in beide gevallen gaat om cryptogeld, waarbij gebruik gemaakt wordt van een digitale blokketen, die moeilijk te vervalsen is. Met iedere aanmelding van een nieuw pv-systeem, worden Solarcoins ‘bijgedrukt’. Zo komen er steeds meer Solarcoins in omloop en neemt de totale waarde van deze digitale geldhoop in potentie toe. Uiteindelijk is het het samenspel van vraag en aanbod op marktplaatsen als Bittrex en Allcrypt, die de waarde van de munt bepaalt. Momenteel ligt die op EUR 0,06 per Solarcoin. “Sinds onze aankondiging dat Smappee met Solarcoins gaat werken, is de waarde van de munt 20% gestegen”, zegt Delabie.

Een PV-installatie die via Smappee wordt aangemeld, krijgt direct een aantal Solarcoins in een daarvoor bestemde portemonnee gestort. Dat aantal is afhankelijk van de grootte van de installatie en hoe lang die al draait. Vanaf dat moment krijgt de klant voor iedere MWh aan opgewekte elektriciteit één Solarcoin. Betaling vindt om het half jaar plaats.

Smappee werd in 2012 in het Belgische Kortrijk opgericht en ging twee jaar later met zijn producten de grens over. “Inmiddels zijn we in 85 landen actief”, zegt Delabie. Daaronder ook Nederland. Smappee meet de hoeveelheid elektriciteit die wordt opgewekt door zonnepanelen en het elektriciteitsverbruik van huishoudelijke apparaten door “twee klemmetjes die over de geïsoleerde stroomkabels” worden geplaatst. Er wordt dus geen gebruik gemaakt van de data uit de slimme meter. Delabie: “Wij zijn de slimmere meter. Smappee registreert extreem nauwkeurig, met een maximale afwijking van 1%.”

Door het analyseren van de verschillende typen ruis die elektrische apparaten produceren, kan Smappee gedetailleerd in kaart brengen welke apparaten hoeveel elektriciteit verbruiken en dit via een app op telefoon of computer weergeven. Als er vervolgens ook nog speciale stekkers tussen het apparaat en het stopcontact geplaatst worden, kunnen deze apparaten op afstand worden aan- of uitgezet.

Dit kan weer gekoppeld worden aan de beschikbaarheid van groene stroom van het dak. Een voorbeeld van een opdracht die via de app kan worden gegeven: als PV-opbrengst 2000 W hoger is dan het verbruik, dan de boiler een uur aanzetten. Volgens Smappee kan een huishouden met de energieverbruiksmanager al snel 10% op de elektriciteitsrekening besparen (Delabie: “In mijn persoonlijk geval bedraagt de besparing 23.5%”), waardoor de aanschafkosten van EUR 349 binnen een paar jaar zijn terugverdiend.

Van de Solarcoins moet de klant het vooralsnog niet hebben, want met ruwweg één munt per maand, die een doorsnee PV-installatie levert, wordt de klant niet rijk. Delabie: “Maar de waarde van de Solarcoin kan snel stijgen!” De Solarcoin wordt in een beperkt aantal online winkels aanvaard.

PUR-markt nog niet tot rust gekomen

Met fabrieken die nog steeds op halve kracht draaien en een wereldvraag die explosief toeneemt, is het geen wonder dat de levertijden en prijzen van PUR en PIR onder druk staan. Wanneer komt de markt tot rust? “Dat is nog niet met zekerheid te zeggen.” Een gesprek met André Meester, directeur van de NVPU, de branchevereniging van bedrijven in de polyurethaanisolatie-industrie.

Door: Tijdo van der Zee, 14 december 2017

Gepubliceerd op: Cobouw

De problemen met PUR en PIR spelen al sinds begin 2017 en iedereen in de bouw vraagt zich af hoe lang de tekorten blijven bestaan.

Wanneer komt de markt weer tot rust?

“Dat is moeilijk om exact te bepalen en ik mag daar niet teveel over zeggen vanwege Europese antitrustwetgeving. Wat ik wel kan meegeven is dat er met man en macht wordt gewerkt aan een zo hoog mogelijke productiecapaciteit en er is ook geïnvesteerd in nieuwe fabrieken. Het beweegt de goede kant op, maar we hebben geen kristallen bol, dus ik durf niet te zeggen wanneer de markt weer in balans is.”

PUR wordt gemaakt door twee oliederivaten, een harde en een zachte, met elkaar te laten reageren  onder toevoeging van een blaasmiddel, dat het product het luchtige en daarmee isolerende karakter geeft. Door te variëren in verhoudingen tussen de harde en de zachte componenten zijn flexibele producten te maken, zoals schuim voor matrassen, en hardere producten, zoals purschuim. De scheikundige namen van deze grondstoffen zijn een isocyanaat (MDI of TDI), de grondstof die het product zijn hardheid geeft, én het vloeibare element polyol. Het blaasmiddel is isopentaan, dat na de reactie vervliegt. PUR is geliefd in de markt vanwege de hoge isolatiewaarde (< 0.026 W/mK) en de goede waterbestendigheid.

PIR is een doorontwikkeling van PUR en heeft een nog wat betere isolatiewaarde, is brandwerender en harder dan pur. In de productiewijze zit het verschil hem in onder meer in het gebruik van een ander soort polyol en een hoger gehalte MDI.

Waar in het productieproces zit nu precies het probleem?

“MDI is de zwakke schakel. Van polyol en blaasmiddel is er genoeg. Het tekort aan MDI is veroorzaakt door een ongelukkige samenloop van omstandigheden: een groot incident in september vorig jaar bij een fabriek van Wanhua in China, waar zo’n beetje de halve wereldproductie plaatsvindt. Die fabriek draait nog steeds niet op volle kracht en ook kwalitatief is het product daar nog niet op orde. In de Europese fabrieken liep ook niet alles goed. Onderhoud bij fabrieken van Huntsman en Covestro duurde langer dan gepland. En de opstart van een nieuwe fabriek van DOW in Saoedi-Arabië heeft enige vertraging gehad.”

MDI-producenten als het Japanse Tosoh lijken de lachende derden in het PUR/PIR-debacle. Want: geen problemen in de productie en wel profiteren van hogere prijzen. De laatste halfjaarcijfers van het bedrijf uit Tokyo waren dan ook ronduit florissant.

Voor hen kunnen de problemen waarschijnlijk niet lang genoeg duren?

“Natuurlijk is het voor een producent in beginsel aardig als er een enorme vraag is. Een beetje spanning op de markt is goed voor de prijs. Wij kregen uit de markt ook wel de vraag of deze affaire niet gewoon een truc was om de prijzen te verhogen. Maar dit is echt geen bedacht scenario. En uiteindelijk is de gang van zaken natuurlijk niet positief voor het imago en beeldvorming rondom het product.”

Daar lijkt het inderdaad op. In een recente Belgische peiling gaf 45 procent van de architecten aan dat ze vanwege de gestegen prijzen en oplopende tekorten andere isolatiematerialen voorschrijven, zoals resolschuim en minerale wol. En leveranciers zetten hun resolschuim isolatieplaten een stuk prominenter in de etalage.

Is de branchevereniging NVPU bang dat men massaal overstapt op alternatieven?

“Ik kan me voorstellen dat het hier en daar zal voorkomen dat iemand die keuze maakt. Maar ik heb nog geen signalen dat het gebeurt in een omvang dat het bedreigend is voor het marktaandeel van PUR en PIR. De voordelen van PUR en PIR zijn groot en isolatie is zelfs met de wat langere levertijden lang niet altijd de bepalende factor. Er zijn immers wel meer knelpunten in de toeleverende industrie. Neem heipalen. Ook daarvan is de levertijd groot. De markt lijkt aardig te anticiperen op die wat langere levertijden.”

Infra als circulaire dienst: Het sluiten van de verantwoordelijkheidscirkel

Wegen, tunnels of bruggen die zo ontworpen zijn dat ze over enkele decennia hun waarde hebben behouden en weer als bouwstenen kunnen dienen voor nieuwe projecten. Dát is de circulaire gedachte. Maar een circulair project zal weinig kans van slagen hebben als de samenwerking in de keten nog conventioneel lineair georganiseerd is. Wat nu als opdrachtnemer en opdrachtgever sámen vaststellen hoe een project het beste uitgevoerd kan worden, en als de aannemer niet langer louter een weg als product oplevert, maar in plaats daarvan infrastructuur als een dienst aanbiedt: zou dat circulariteit kunnen bevorderen? In een achttal pilots in het programma ‘De Circulaire Weg’ staat die vraag centraal.


Door: Tijdo van der Zee, 8 oktober 2020

Gepubliceerd op: Circulairebouweconomie.nl

De Circulaire Weg ging vorig jaar al officieus van start met twee pilots, een in Overijssel en een in Noord-Brabant. Op donderdag 1 oktober was de officiële kickoff van het tweejarige programma. Bij deze online meeting deelden betrokkenen de eerste praktijkervaringen en bediscussieerden het concept van infra as a service (IAAS). Dagvoorzitter Frederike Noppers van de Circulaire Weg drukte daarbij wellicht het sentiment het beste uit: ‘Dit is in potentie een disruptieve innovatie, maar we gaan daar pas achter komen als we het samen in de praktijk gaan testen.

De Circulaire Weg is een initiatief van Dura Vermeer, dat hierin samenwerkt met Noord-Brabant, Noord-Holland, Overijssel, Amersfoort, Utrecht, Amsterdam en daarnaast de Waterschapsbank, ABN Amro, Sweco en de TU Delft. ‘Circulariteit bereik je niet door alleen te focussen op de techniek’, zegt Karlijn Mol, manager Duurzaamheid bij Dura Vermeer en aanjager van het programma. ‘Door ook te kijken naar andere samenwerkingsvormen kan je de circulaire economie echt een versnelling geven.’ Inspiratiebron voor infra as a service is het contract uit 2015 tussen Philips en Schiphol, waarin Philips verlichting als een dienst aanbiedt, zegt Mol. ‘Die samenwerking heeft daar geleid tot significante energiebesparing en een langere levensduur.’ Dura Vermeer stelde zich toen de vraag: zou dit concept niet ook kunnen werken in de infra?

Circulaire wegverlichting

Eind 2019 mondde dat idee uit in een eerste concreet project. Over een traject van 17 kilometer op de N279 tussen Den Bosch en Veghel levert Dura Vermeer nu verlichting als een dienst aan de provincie Noord-Brabant. Mol: ‘Met technisch dienstverlener Hoeflake hebben we daar een systeem ontwikkeld waarbij de lichtintensiteit wordt aangepast aan de drukte op de weg. Daardoor is er altijd de hoeveelheid licht die je nodig hebt, tegen sterk gereduceerde energiekosten.’ In plaats van een standaard bestek met een programma van eisen, wordt in dit contract gewerkt met KPI’s (kritische prestatie indicatoren), waarbij Dura Vermeer zélf de vrijheid heeft om hier invulling aan te geven. ‘Dat resulteert dan in dit soort slimme innovaties’, zegt Mol.

N279, Pilot Noord-Brabant: Light as a Service.

N279, Pilot Noord-Brabant: Light as a Service – foto: Sebastiaan Knot

Provincie doet ‘stapje terug’

Ook in Overijssel loopt een project. Daar kijken Dura Vermeer en de provincie of er een slimmere samenwerking mogelijk is voor het onderhoud aan de provinciale weg N739 tussen Haaksbergen en Hengelo. ‘We verwachten over een aantal weken het nieuwe contract te kunnen tekenen’, zegt Jan Spoelstra, programmamanager bij de provincie Overijssel. Dit nieuw type contract heeft inmiddels een naam: UAV-CE, waarbij CE staat voor Circulaire Economie (dit dan als aanvulling op de ‘standaard’ UAV, die de contractverhoudingen tussen opdrachtgever en aannemer regelt).

Net als in Noord-Brabant is het bij de N739 de bedoeling dat, zoals Spoelstra het noemt, de provincie een ‘stapje terug’ doet. ‘We gaan sturen en controleren op indicatoren, zoals veiligheid, doorstroming, leefomgeving en milieu.’ Dura Vermeer wordt dan economisch eigenaar van de weg – vanuit de wet blijft de provincie altijd juridisch eigenaar. Doordat Dura Vermeer het materiaal in zijn bezit krijgt, zal naar verwachting de prikkel groter zijn om extra goed voor de weg te zorgen. En daardoor zullen de onderdelen ook na de levensduur nog waarde hebben. Spoelstra: ‘Wij betalen dan aan Dura Vermeer een periodieke beschikbaarheidsvergoeding.’

Waardebepaling

Maar hoe hoog de verkoopwaarde van de weg is, dat is nog niet duidelijk. Momenteel werkt een aantal partijen aan een model om dat te kunnen bepalen, waarbij ook een inschatting gemaakt wordt van de waarde over een x-aantal jaar. Spoelstra: ‘Dat zal invloed hebben op de hoogte van de beschikbaarheidsvergoeding. Dat is het spel dat Dura Vermeer en de provincie momenteel spelen.’ Spoelstra is realistisch: de onderhandelingen over IAAS van de N739 kúnnen stranden. ‘Maar voor ons is deze pilot nu al waardevol. Door in een vroeg stadium met Dura Vermeer aan tafel te zitten, worden we uitgedaagd om buiten onze comfortzone te treden, in andere oplossingen te denken.’

Voorbeelden? Spoelstra somt op: ‘Een deklaag heeft vanuit de historie een bepaalde dikte. Maar is dat wel per se nodig? Kan het echt niet wat dunner, zodat je de materialen elders kan gebruiken? Nog een: kunnen we het maximum van 30 procent gerecycled asfalt loslaten met behoud van kwaliteit?’ Karlijn Mol van Dura Vermeer herkent dat beeld goed, zegt ze. ‘Dit is een heel andere manier van denken. Ook voor onze mensen is dit een uitdaging, en het gaat dan ook met horten en stoten.’ Het project in Overijssel is belangrijk, zegt Mol, omdat het hier gaat om een bestaande weg. ‘Bestaande wegen vormen 95 procent van de markt. Als je je alleen richt op nieuwe wegen, dan ga je geen vliegwieleffect krijgen.’

N739 Overijssel Road as a service Stephan Warmenhoven

N739, Pilot Overijssel: ‘Road as a Service’ – foto: Stephan Warmenhoven

Tijdelijke omleidingsweg: hoge restwaarde

In Amsterdam gaat binnenkort een derde pilot van start: een tijdelijke omleidingsweg. In het gebied van de Johan Cruijff ArenA worden voorbereidingen getroffen voor een Smart Mobility Hub. Dat is een knooppunt waar fiets, auto, touringcars en metro samenkomen. Die hub wordt gebouwd op de plek waar nu sportpark Strandvliet ligt. Het sportpark komt op het dak van het Smart Mobilty Hub weer terug in groter formaat, zegt projectleider Gé Smit. Om verschillende bestemmingen in de buurt bereikbaar te houden en om werkverkeer in goede banen te leiden, komt er over een lengte van bijna een kilometer een tijdelijke weg. ‘Voor ongeveer vijf jaar’, zegt Smit. In de Johan Cruijff ArenA vinden – mits de coronamaatregelen het toelaten – in 2021 vier voetbalwedstrijden voor het Europees Kampioenschap plaats. ‘Dan moet de weg af zijn.’

De gemeente Amsterdam heeft stevige circulaire ambities. In 2030 al wil de gemeente dat de hoeveelheid primaire grondstoffen is gehalveerd. Een tijdelijke weg leent zich goed voor een circulaire oplossing, zegt Smit, omdat het veel makkelijker is om de restwaarde van de grondstoffen te berekenen over vijf jaar dan over twintig jaar. Want wie weet hoe de mobiliteit van 2040 eruit ziet? Smit: ‘Als Dura Vermeer eigenaar is van de weg, geeft dit een sterke financiële stimulans om ook goed voor de weg te zorgen. Dan hebben we het dus over het sluiten van de grondstoffencirkel én van het sluiten van de verantwoordelijkheidscirkel.’

De academische blik

Waar gemeenten, provincies en Dura Vermeer infra as a service (IAAS) in de praktijk gaan testen, zetten onderzoekers aan de TU Delft zich aan academische vragen over het concept. ‘De belangrijkste onderzoeksvraag is: wat zijn de randvoorwaarden voor infra as a service om circulariteit te bevorderen’, zegt Daan Schraven, universitair docent Economie van de Civiele Infrastructuur aan de TU Delft. ‘In het huidige academische debat luidt dat As-a-Service-modellen circulariteit mogelijk maken, maar circulariteit gebeurt daarmee niet vanzelf.’ Een groot voordeel van IAAS voor de gww-aannemer is dat die de ‘ondernemersruimte’ zal benutten, vermoedt Schraven, om te investeren in assets en materialen die hun waarde behouden tot na de contractduur en bij nieuwe herbestemming.

Het is echter nog niet gezegd dat As a Service-modellen de nieuwe werkpraktijk worden. Er zijn nog mogelijke obstakels, zegt Schraven. ‘Bijvoorbeeld: As-a-Service-afspraken per object of sectie kunnen bij opschaling de nodige versnippering veroorzaken in het aantal contracten en aannemers voor een gebied. Het is belangrijk dat deze spanning wordt geadresseerd.’

De opmars van de sleufloze gasleidingrenovatie

De Claudius Prinsenlaan in Breda was vorige maand het toneel van een interessante proef. Netbeheerder Enexis verving daar een stuk gasleiding van ongeveer 400 meter zónder de straat open te hoeven breken. Samen met De Jongh Pipe Systems, Enexis’ contractleverancier van PE-leidingen, werd een PE-leiding ín de bestaande oude leiding geschoven. Maar het betrof hier geen gewone PE-leiding, maar een leiding die gevouwen was en daardoor kleiner en makkelijker manoeuvreerbaar. Eenmaal op zijn plek werd de leiding met stoom ‘opgebold’, waardoor hij precies aansloot op de binnenkant van de oude gasleiding. Vandaar de naam van de technologie: close-fit lining.

Het project was het eerste stukje gasleiding in Nederland dat op deze manier gerenoveerd werd. En dat betekent onvermijdelijk dat er nog wat kinderziektes zijn. “Er ontsnapte bijvoorbeeld best veel stoom, met al die langsrijdende auto’s wil je dat niet hebben”, zegt Sybe bij de Leij, innovator bij Enexis over de proef. “Dit probleem hebben we later wel opgelost.” Maar de technologie, hoe mooi ook, geeft vooralsnog wel meer hoofdbrekens. Zo waren er in Breda wat moeilijkheden met de machine die de nieuwe leiding in de oude leiding schuift. Ook is het nog niet eenvoudig om huisaansluitingen op zo’n nieuwe leiding aangesloten te krijgen. “Je kan het niet in één dag afmaken, waardoor huishoudens langere tijd zonder gas zitten.” Desondanks stemt de proef Bij de Leij tevreden. “Ik ben positief, maar er zijn nog wel meer testen nodig voor de techniek in het standaardpakket kan worden opgenomen.”

Netbeheerders testen volop nieuwe technieken die sleufloos vervangen of renoveren mogelijk maken. Dat gebeurt enerzijds omdat het in veel gebieden steeds lastiger wordt om de weg op te breken. Bewoners en de lokale winkeliers zitten daar namelijk doorgaans niet op te wachten en ook vergunningentrajecten nemen veel tijd in beslag. Maar sleufloos renoveren is ook een manier om kosten te besparen en om de productie op te schroeven. Bij Enexis neemt het vervangingstempo al enige tijd toe. Enkele jaren geleden werd jaarlijks 250 kilometer vervangen. Momenteel ligt het op ongeveer 350 kilometer en in 2018 moet jaarlijks zelfs 500 kilometer vervangen worden.

Maar close-fit lining is zeker niet de enige technologie die netbeheerders tot hun beschikking hebben bij sleufloos renoveren. Zo is Alliander al een aantal jaar bezig met een techniek die de ‘kousmethode’ wordt genoemd, of ‘relinen‘. Bij deze methode wordt de oude gasleiding van binnenuit bekleed met een soort kunsthars, die eenmaal op zijn plek actief wordt uitgehard. Groot voordeel van deze methode is dat de huisaansluitingen van binnenuit kunnen worden aangelegd: een robotje kan de lokatie bepalen en dan een gaatje boren waar de aansluitingen zitten. Alliander-woordvoerder Karen Nitschke laat weten: “De kousmethode is bij ons inmiddels in het standaardpakket opgenomen.” De netbeheerder heeft zelfs het initiatief genomen om samen met normeninstituut Nen, Staatstoezicht op de Mijnen (SODM) en Netbeheer Nederland tot landelijke afspraken te komen over deze technologie.

Alliander experimenteert nog met andere technieken. Zo heeft het bedrijf de afgelopen maanden op drie locaties in Leiden, Leiderdorp en Wassenaar een techniek getest die Live Mains Insertion (LMI) wordt genoemd. Daarbij wordt een PE-leiding met een iets kleinere diameter in een oude gasbuis geschoven. Het bijzondere aan deze techniek is dat gedurende het werk het gas kan blijven stromen en huishoudens alleen worden afgesloten op het moment dat hun aansluiting daadwerkelijk aan de beurt is voor vervanging.

Ook Stedin zit niet stil. Eind dit jaar start het netwerkbedrijf met een pilot waar het ervaring op gaat doen met relinen, waarbij dezelfde kousmethode wordt gebruikt als die waar Alliander al zo veel ervaring mee heeft. Waar de test plaats vindt is nog niet duidelijk. “We hebben een locatie op het oog, maar het onderzoek of dit de ideale plek voor de proef is, loopt nog”, laat Stedin-woordvoerder Daniëlle Nicolaas weten.

Bij Enexis wordt gewerkt met een formeel afwegingskader dat de engineers moeten doorlopen bij het maken van een technologiekeuze bij sleufloos renoveren. Is een grote diameter bijvoorbeeld belangrijk? In dat geval valt een vrij simpele methode als sliplining  -kleine leiding in grote leiding– af en kan misschien beter gekozen worden voor pipebursting, waarbij de oude leiding kapot geknipt of gebroken wordt, alvorens de nieuwe leiding er in geschoven wordt. LMI is net close-fit lining nog niet in het standaardpakket van Enexis opgenomen, maar hier kan verandering in komen, want na de bouwvak gaat het bedrijf een praktijktest uitvoeren in Tilburg.

De netbeheerders benadrukken dat het geen wedstrijdje is tussen de verschillende technieken. Elke techniek heeft zijn specifieke toepassingsgebied. De kousmethode is bijvoorbeeld erg geschikt in steden, omdat de huisaansluitingen binnen één dag kunnen worden gemaakt. Maar ook omdat in steden veel gietijzeren leidingen liggen, die behoorlijk dik en stevig zijn. De beruchte brosheid van deze leidingen kan goed worden gecompenseerd door de taaie kous. In de buitengebieden ligt vaker staal onder de grond of PVC. En die materialen lijken minder geschikt voor de kousmethode. “Staal heeft een andere vorm van corrosie dan gietijzer, waardoor het mogelijk op grotere stukken zijn sterkte verliest”, zegt Enexis-man Bij de Leij. “En aan PVC hecht de kous niet goed.” Dit is ook de verklaring dat Alliander relatief veel ervaring heeft met de ‘kousmethode’ en Enexis juist weer met andere technieken. Alliander heeft veel stedelijk netwerk en Enexis zit meer in de buitengebieden. En in die buitengebieden is pipebursten weer meer gemeengoed, omdat daar het risico kleiner is dat met de machine naastgelegen kabels en leidingen worden geraakt.

Sleufloos vervangen is met een opmars bezig. Dat wil zeker niet zeggen dat de straat nooit meer open hoeft. In sommige gevallen is dit zelfs ronduit de beste optie, zegt Alliander-woordvoerder Nitschke. “Als de straat toch al open moet voor bijvoorbeeld de vervanging van het riool of waterleiding, dan is de keuze snel gemaakt.”

Duurzaam verwarmen en koelen met smart grid WKO’s

In: Stadswerk Magazine, januari 2018

Koelen en verwarmen van kantoren en andere utiliteitsgebouwen met warmte en koude uit de bodem is een effectieve manier om energie te besparen. Nieuwe inzichten over hoe je de bodembronnen beter kan benutten, maken de keus voor een WKO-systeem (warmte-/koudeopslag) nog aantrekkelijker. Hoewel de gemeente niet de bevoegde vergunningverlener is voor WKO’s, dat is de provincie, hebben gemeenten wel een belangrijke rol als aanjager.

Op de campus van de Nijmeegse Radboud Universiteit liggen de gebouwen wat verscholen in het groen. Alleen de hoge Erasmus-toren steekt met gemak boven al het groen uit. Rond het jaar 2000 besloot het universiteitsbestuur om het diepe grondwater dat zich onder de campus bevond te gaan gebruiken voor het verwarmen en koelen van enkele studiegebouwen. Om dat water naar boven te krijgen werden tien brongaten geboord tot een diepte van ongeveer 50 meter, voor vijf warme bronnen en vijf koude bronnen. In de winter werden de warme bronnen aangesproken en in de zomer de koude bronnen.

Dubbelpijps

In theorie was dit een mooi model. Maar de praktijk pakte niet precies zo uit. De gebouwen bleken gedurende het jaar namelijk meer warmte nodig te hebben dan koude. En zo ontstond er een ongewenst koude-overschot. Daar kwam nog eens bij dat de bronpompen maar een paar pompstanden kenden en dus meestal harder pompten dan strikt noodzakelijk. Dat kon en moest beter. Al was het alleen maar omdat universiteiten zich in de Meerjarenafspraken hebben gecommitteerd aan een jaarlijkse energiebesparing van 2%, waarover wordt gerapporteerd aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), zegt Toon Buiting, coördinator energiebeleid bij de Radboud Universiteit. “Sinds de optimalisering van ons WKO-systeem is het rendement op onze installatie verdubbeld”, zegt hij trots.

De ingreep die werd toegepast is even logisch als ingenieus. In plaats van een enkelpijpssysteem, dat water slechts in één richting laat stromen, werd een dubbelpijps systeem aangelegd, waardoor warmte en koude altijd beschikbaar zijn, ongeacht het seizoen. Niet het bronsysteem was nog leidend, met zijn seizoensinstelling, maar de energievraag uit de gebouwen zijn dat nu, het bronsysteem dient te volgen. Tegenwoordig wisselen op de Nijmeegse campus gebouwen bovengronds onderling warmte uit en is de ondergrondse WKO op momenten zelfs niet eens nodig. De volgende uitbreiding van het WKO-net zit er dan ook alweer aan te komen, zegt Buiting. “De markante Erasmustoren is over twee jaar aan de beurt.”

Niet optimaal

WKOs hadden  enige tijd geleden een minder goed imago. Om de werking van WKO’s te verbeteren heeft de overheid nieuwe regels aan de kwaliteit van bodemenergiesystemen voor ontwerp, aanleg en beheer gesteld. Hierdoor zijn de WKO-installaties nu efficiënt en betrouwbaar, zoals bovenstaand voorbeeld van de Radboud Universiteit illustreert.

Een paar honderd meter naast de WKO van de Radboud Universiteit is nóg een flinke WKO geïnstalleerd, bij het Universitair Medisch Centrum. Die is nu ongeveer vijf jaar in gebruik en is bij aanvang al ‘slim’ en flexibel ontworpen, zegt Els Sonnemans, strategisch adviseur energie van het Radboud UMC. Desalniettemin bleken wijzigingen in het bouwprogramma te leiden tot een warmteoverschot. Dat wordt aangepakt: “We gaan er nieuwe gebouwen op aansluiten die een warmtevraag hebben en we gaan water in de warmtapwaterleidingen tot 45 graden voorverwarmen met de warmte uit de WKO. Daarna verwarmen we het water verder tot 70 graden. Dat doen we conventioneel of misschien met een hoogtemperatuurwarmtepomp.”

Zowel de universiteit als het UMC in Nijmegen willen op termijn de capaciteit van hun WKO uitbreiden met extra bronnen, zeggen Buiting en Sonnemans. Om dit zo goed mogelijk te faciliteren heeft de gemeente Nijmegen drie jaar terug, samen met de universiteit, het UMC en de provincie , het in bodemenergie gespecialiseerde bedrijf IF Technology opdracht gegeven om precies in kaart te brengen wat de mogelijkheden en knelpunten hierbij zijn. Het probleem is namelijk dat de twee academische instituten niet als enige gebruik maken van de ondergrond daar ter plaatse: ten noorden zijn al twee andere WKO’s en het drinkwaterbedrijf Vitens gebruikt het zuidelijk deel van de bodem onder de campus als waterwingebied. De inventarisatie van IF Technology resulteerde in het informatieve rapport ‘Bodemenergieplan Campus Heyendaal, plan voor stimulering en ordening van bodemenergie’.

Momenteel onderzoekt Vitens de contouren waarbinnen het de komende 25 jaar water wil winnen en Buiting en Sonnemans zeggen dat hun organisaties wachten op de uitkomsten van dit onderzoek voor ze verdere plannen maken. Die uitkomsten zullen waarschijnlijk verwerkt worden in de nieuwe grenzen van het grondwaterbeschermingsgebied en wellicht ook in het bodemmasterplan van de gemeente. “Misschien betekent dit wel dat we moeten gaan boren buiten het campusgebied, in de publieke ruimte. In dat geval zullen we met de gemeente om tafel gaan zitten. Want zij zal aan moeten geven waar warme en koude putten geslagen kunnen worden.”

Van ster naar ring

Ook in de gemeente Utrecht staan WKO’s hoog op de agenda. De gemeente heeft zich opgeworpen als kennismakelaar en helpt initiatiefnemers met informatie over archeologische waarden en bodemverontreinigingen op de betreffende locatie. Ook tips over het goed inregelen van de WKO of over kansrijke allianties worden door de gemeente ruimhartig verstrekt.

Eén van de bekendere WKO’s in de stad is de WKO op de Uithof, de grote campus van de Universiteit Utrecht. Deze was oorspronkelijk ontworpen in een sterpatroon en seizoensgeregeld, zegt Fréderique Houben, hoofd van de afdeling Energie van de Universitaire Bestuursdienst en afgelopen november met haar team winnaar van de WKO Duurzaamheid Award. Ook hier heeft een flinke upgrade van het systeem plaatsgevonden, zo’n twee jaar geleden. \

“In plaats van een ster hebben we nu een ring, waarbij de gebouwen met elkaar verbonden zijn”, aldus Houben. Het nieuwe grid is ‘slim’, in de zin dat warmte en koude bínnen gebouwen met elkaar kan worden uitgewisseld (denk aan overtollige serverwarmte) en tússen gebouwen. De WKO komt alleen in actie als deze onderlinge uitwisseling niet toereikend is. De WKO als een soort buffer dus. Een speciaal voor de Uithof ontwikkeld bodemenergieplan – “daar zijn we best een beetje trots op” -dat precies in kaart brengt waar warme en waar koude bronnen gerealiseerd (kunnen) worden geeft de universiteit regie op de ondergrond en extra grip op de toekomstige ontwikkelingen.

Een WKO is een prachtig middel om energie te besparen en om de duurzaamheidsambities mede waar te maken, zo stellen Buiting, Sonnemans en Houben. Maar het is ook een complexe installatie, waar de juiste expertise voor aanwezig moet zijn. Gedeeltelijk komt die expertise van buiten. Sonnemans: “Het is belangrijk dat je al in een vroeg stadium experts bij het project betrekt en daarvan leert. Op die manier voorkom je kostbare fouten.” Dat is waar, zegt Houben, je moet niet meer willen doen dan je kan. “En als je de materie dan eigen heb gemaakt geldt, zeker voor grote organisaties als universiteiten, dat je de energiekennis in huis moet houden. Daarin investeren, zodat je niet om het minste incident meteen de adviseur hoeft te bellen.”

Journalistiek en Redactie