Categorie archief: Overig

Wormwiel en IE1 motor gaan er uit bij Vanderlande Industries

Wie overstapt op energiezuinige IE2 elektromotoren moet rekening houden met grotere afmetingen, een hoger toerental en een langere uitloop, vooral wanneer de reductor voorzien is van een kegel in plaats van een wormwiel. Vanderlande Industries, implementator van geïntegreerde logistieke systemen, heeft het gedrag van de vernieuwde elektromotor inmiddels onder de knie. De onderneming bereidt zich ondertussen stilletjes voor op een veel grotere belofte: de synchrone IE4 motor met permanent magneettechnologie.

Door Tijdo van der Zee

In: AT Aandrijftechniek April 2011

In juni is het zo ver. Dan verdwijnen de meeste IE1 elektromotoren uit de schappen en maken plaats voor de IE2 motor die zuiniger omgaat met energie. Na jaren testen kent de nieuwe techniek voor Vanderlande geen geheimen meer. Al sinds enige tijd verkoopt het bedrijf – vooral bekend van bagagesystemen op luchthavens, van distributiesystemen in logistieke centra en van pakketsorteercentra voor bedrijven als DPD, TNT en DHL – alleen nog systemen die zijn voorzien van de nieuwe motor. “Er zijn zelfs projecten waar we aanvankelijk overeen waren gekomen IE1 motoren te leveren. Maar omdat we wisten dat de oplevering niet voor juni plaats zou vinden, hebben we met de klant afgesproken om ook hier over te gaan op IE2-motoren. Op Schiphol bijvoorbeeld”, zegt Antonie Vos, Group leader R&D Baggage Handling. Maar een IE2 motor kan niet één op één in plaats van een IE1 motor worden geplaatst zonder een systeem daarop aan te passen. Een inkijkje in de zuiniger motor verschaft helderheid over de verschillen in prestaties.

Anders dan een IE4 motor, die gebaseerd is op een wezenlijk andere technologie, zijn de IE2 en IE3 motor vooral efficiëntere variaties op de IE1 motor. De verbeteringen bij de IE2 en de IE3 zitten in het gebruik van beter geleidende materialen, een vergroting van de actieve delen en een kleinere luchtspleet. Zo heeft huisleverancier SEW Eurodrive bij een aantal motoren het aluminium in de kooi van de rotor vervangen door koper. Ook heeft de motor een grotere stator en dikkere draden. “Met deze aanpassingen verklein je de Ohmse weerstand en daarmee de geleidingsverliezen. Met een grotere stator en een betere kwaliteit van de stator en rotor lamellen worden de ijzerverliezen gereduceerd. Het magnetisch ompolen kost minder energie, waardoor je minder hystereseverliezen hebt. Tenslotte heb je minder wervelstroomverliezen”, zegt Jan Veldheer van SEW-Eurodrive.

De Europese richtlijn stelt slechts rendementseisen aan elektromotoren, waardoor bij technische beslissers de neiging zou kunnen ontstaan om de overige schakels in de overbrengingsketen te veronachtzamen. En dat is onterecht, zo meent men bij Vanderlande. Want de energiewinst door een zuinige motor kan met gemak teniet worden gedaan door ondoordachte oplossingen verderop in de keten, zoals bij de reductor en de transportbanden. Vooral wanneer de reductor voorziet in een haakse overbrenging met een wormwiel in plaats van een kegelwiel, is de energiewinst met de mooie IE2 motor al snel verloren. Het probleem is dat wormwielen in de meeste gevallen een veel lagere aanschafprijs hebben. Desondanks zal Vanderlande het wormwiel uitfaseren.

Waarom een wormwiel meer energie verbruikt dan een kegelwiel is niet moeilijk voor te stellen. De tanden van de worm schuiven de ribben van het schroefvormige wormwiel als het ware telkens voor zich uit. Dit levert veel glijdende weerstand op, veel meer dan de overbrenging met kegelwiel, waarbij de tanden telkens netjes in elkaar vallen en de rollende weerstand veel lager is. Maar het verschil in kosten en energiegebruik tussen wormwiel en kegelwiel is niet in alle gevallen even groot. De kostprijs wordt onder meer bepaald door de productiekosten en de materiaalkosten. De productiekosten voor kegelwielen liggen hoger, doordat het een complexere vorm is om te maken. Daar staat tegenover dat het materiaal waarvan wormwielen zijn gemaakt (brons) veel duurder is dan het hardbaar staal waaruit een kegeltandwiel bestaat. Volgens Veldheer ligt het omslagpunt wanneer een koppel van circa 1300 Nm moet worden gehaald, en dat is bij een bouwgrootte rond de 67 à 77.

SEW brengt motoren met haakse overbrenging op de markt die variëren van een koppel van 25 Nm tot 500 kNm. Vanderlande zit met zijn motoren echter in de meeste gevallen ruim vóór het omslagpunt. “Een kegelwiel voor een koppel van 400 Nm is ongeveer € 200 duurder dan een wormwiel”, aldus Veldheer. Dat is een bedrag om niet lichtzinnig over te doen. De vraag is dan ook of de kegel zichzelf terugverdient. Dat hangt uiteraard af van het aantal draaiuren, maar ook van de overbrengverhouding. “Wij hanteren de vuistregel dat een wormwiel niet minder kan vertragen dan een factor zeven. Onze meeste applicaties hebben een toerental van 60 min-1 tot 200 min-1. Met een elektromotor van 1500 min-1 kom je dus typisch uit bij een worm”, zegt René Potters, Lead Mechanical Development Engineer, Baggage Handling bij Vanderlande.

Maar die worm heeft een verschillend rendement bij verschillende overbrengverhoudingen. Bij reducties van i=5 tot i=10 is het rendement tot boven 90%. Wanneer de reductie oploopt tot i=100, haalt het wormwiel nog maar een rendement van 50%. Bij lagere toerentallen neemt het rendement van een wormwiel sterker af dan een kegelwiel. Het is altijd lastig om over terugverdientijden te spreken. In een denkbeeldige situatie waarin een kegel 10% zuiniger is, bij een motor van 1 kW, een energieprijs van € 0,10/kWh en een gebruik van 10 u/dag, 350 dagen per jaar, bespaar je € 35,00 per jaar. Kortom, wie puur naar de kosten kijkt, doet er wellicht goed aan om per situatie te bekijken of een wormwiel vervangen zou moeten worden door een kegelwiel. Voor het gemak, maar ook vanwege het bedrijfsbeleid, heeft Vanderlande echter besloten in alle gevallen alleen nog met kegelwielen te werken. “We vonden het eigenlijk niet goed uit te leggen als we niet tegelijk met de motor ook de reductor zuiniger zouden maken”, verklaart Vos.

Maar al die nieuwe technieken hebben consequenties voor het gedrag van de machines waarin de motoren zijn toegepast. Een eerste betreft het uitloopgedrag. Doordat de IE2 meer massatraagheid heeft dan de IE1 motor, duurt het langer voordat de band stil staat nadat de motor is uitgezet. Dit effect wordt nog eens versterkt door de vervanging van het wormwiel door een kegel, omdat het wormwiel een grote mate van zelfremmendheid heeft. In het geval van Vanderlande betekent dit dat de banden nu 600 mm door draaien na een motorstop, in plaats van 300 mm in de oude situatie. Het bedrijf uit Veghel heeft dit opgelost door de fotocel, die meet waar en wanneer er een koffer langs komt op de band, een eindje naar voren in het proces te verplaatsen, waardoor er meer tijd is om de conveyorbelts op de juiste manier aan te sturen. Een tweede verandering heeft te maken met het opstartkoppel. Vanwege de hogere opstartstroom in IE2 en IE3 motoren is ook het opstartkoppel hoger. “De versnelling van de banden is dus groter en als er koffers op liggen, kunnen deze gaan verschuiven. Ook is de mechanische belasting op de constructie groter en dat is niet goed voor de levensduur”, zegt Potters.

Ten derde is er bij zuinige elektromotoren een iets hoger uitgaand toerental. In sommige gevallen betekent dit dat je de motor eerder uit kan zetten, maar in andere gevallen (zoals bij ventilatoren die altijd aan staan) heeft de gebruiker niet zo veel aan dit hogere toerental. Hier is dus sprake van overbodig gebruik van energie, waardoor een groot deel van je eerdere winst in dit geval letterlijk wordt weggeblazen. Een frequentieregelaar zou hier kunnen helpen, ware het niet dat deze apparaten ook energie verbruiken. Een laatste consequentie is de grotere afmeting die inherent is aan de oplossing die gekozen is voor de IE2 en IE3 motoren. Omdat motoren vaak precies passen, kan een groter model flinke problemen opleveren.

Bovengenoemde consequenties heeft Vanderlande inmiddels in het ontwerp van de machines verwerkt. Maar omdat bij de stap van IE2 naar IE3 dezelfde problemen te verwachten zijn – nog grotere afmetingen, nog meer uitloop, nog grotere opstartversnelling – wil Vanderlande zich hierna richten op de IE4 motor. Dat is een synchrone motor met permanent magneten in de rotor, waardoor door de rotor geen stroom meer loopt. In plaats van een door een rotorstroom opgewekt koppel is er nu een roterend magneetveld in de stator, dat wordt opgewekt door een standaard aanwezige frequentieregelaar en dat wordt gevolgd door de magneten in de rotor. Hierdoor is er geen verlies meer in de rotor. Dit geeft de motor een groter rendement, maar zorgt er door verminderde warmteontwikkeling ook voor, dat geen of een kleinere ventilator en koelribben meer nodig zijn, waardoor de motor een stuk kleiner kan worden. Veldheer geeft aan dat SEWEurodrive binnenkort een IE4 op de markt brengt met haakse aandrijving. De kwestie van de keuze tussen wormwiel en kegel blijft hier spelen. “Al verwacht ik niet dat bij toepassingen die continu draaien, het wormwiel in een haakse  reductor nog vaak zal worden gebruikt”, aldus Veldheer.

Vanderlande heeft al een IE4 motor geïnstalleerd op één van zijn conveyorbelts, niet geheel toevallig de Greenveyor geheten. Maar deze motor is nog wel duur, waardoor niet iedereen er direct warm voor zal lopen. Toch is het niet alleen energiebesparing die klanten over de streep moet trekken, menen zowel Vanderlande als SEW. Zo is dezelfde IE4 – binnen een bepaalde range uiteraard – breder inzetbaar voor verschillende uitgaande vermogens. “One gear drive wordt dit genoemd. Het is handig en het scheelt veel ruimte met verschillende reserveonderdelen”, zegt Potters. Veldheer wil ook het decentrale concept niet ongenoemd laten. “Alle regelaars zitten decentraal door de fabriek. Hierdoor bespaar je op installatiekosten en kabels.”

Los hiervan heeft de IE4 motor een aantal eigenschappen die hem volgens Vanderlande geschikt maakt om geheel nieuwe diensten te ontwikkelen. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan een conveyor onder een landingsbaan door, om bagage van de ene naar de andere terminal te vervoeren. Dat moet gebeuren op hoge snelheid en over een afstand van minimaal 400 m, maar liever nog 1 km. Koffers worden in transportbakken – Tubtrax geheten – getransporteerd en dienen altijd op een ongeveer gelijke afstand van elkaar vervoerd te worden, want als er te veel bakken op één conveyor staan, kan de motor overbelast raken.

Koffers van verschillend gewicht zorgen in principe voor een verschil in snelheid, omdat asynchrone motoren een lager toerental draaien wanneer ze hoger belast worden. “Bij lage snelheden kun je dit makkelijk compenseren, maar bij hogere snelheden heb je maar een fractie van een seconde, dat redt je niet”, zegt Potters. De synchrone IE4 motor zou hier wonderen kunnen verrichten. De afstandsverschillen tussen de Tubtrax liggen in proeven veel lager dan bij asynchrone elektromotoren en worden alleen nog veroorzaakt door rek in de banden. Potters: “Met de IE1 halen we 100 m, met de IE2 halen we 150 m en met de IE4 minimaal 1 km.”

[Kader]

Europese regelgeving

De Ecodesign-richtlijn heet voluit Richtlijn 2005/32/EG inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren. Deze voorziet in een drietrapsmodel dat ingaat op 16 juni 2011. De kleinste motor die binnen de richtlijn valt, een motor met een uitgaand vermogen van 0,75 kW, moet in 2011 een rendement hebben bereikt van tenminste 77,4%. De grootste motor binnen de richtlijn, een 375 kW motor, moet een rendement van 95% halen. Voor 2015 stelt de richtlijn nog scherpere eisen ten aanzien van de elektromotor: nog energiezuiniger (IE3) of voorzien van een frequentieomvormer, voor motoren van 7,5 kW tot 375 kW. In 2017 gaat de laatste fase in: ook in de vermogenscategorieën vanaf 0,75 kW gelden dan bovenstaande eisen.

Elektromotoren worden nu nog ingedeeld in de Eff-classificatie, waarbij Eff2 staat voor conventioneel en Eff1 voor zuinig. In de nieuwe IE-indeling krijgt een energiezuinig model juist een hogere notering; die loopt van IE1 voor conventioneel tot IE4 tot extreem zuinig met energie. Voor IE4 zijn de rendementseisen nog niet vastgesteld. Overigens loopt Europa niet bepaald voorop met deze rendementsvereisten. In 1997 golden in Canada en de Verenigde Staten al dezelfde eisen voor elektromotoren. In 2011 stapt ook China over op energiezuinige motoren. Er is hier en daar nog onduidelijkheid of IE1 motoren na 16 juni nog wel mogen worden gerepareerd en of leveranciers nog reserveonderdelen mogen leveren. Volgens Jan Veldheer zal SEW Eurodrive dit zeker blijven doen. “In de verordening staat nergens dat dit niet mag.”

[Kader 2]

Hybride IE4-motor

Op de Hannover Messe begin april lanceerde SEW-Eurodrive een hybride IE4 motor met een asynchrone kortsluitankermotor en permanent magneten ineen. Het voordeel hiervan is dat geen aparte regelaar nodig is, waardoor de motor direct op het net is aan te sluiten. Bij het opstarten wordt gebruikgemaakt van de kortsluitankerrotortechniek. Op een gegeven moment gaat de rotor synchroniseren met de magneetvelden in de stator en neemt de permanent magneettechniek het over. “Als je met dezelfde techniek verder zou gaan waar de IE3 gebleven is, zou de motor te groot worden”, zegt Jan Veldheer. “Een heleboel  oepassingen hebben helemaal geen frequentieregelaar nodig. Als je met alleen permanent magneten werkt, ontkom je hier echter niet aan.”

Lage power factor LED’s kan goed worden ondervangen

In tegenstelling tot gloeilampen hebben LED-lampen elektronische voorschakelapparatuur die blindstroom veroorzaakt. Het is onbenutte stroom, die desondanks capaciteit op het net vereist. Hoe groot is dit probleem en wat kan er aan gedaan worden?

Door Tijdo van der Zee

De provincie Friesland startte begin 2009 de campagne ‘Ik stap oer’ om Friezen te laten overstappen op LED-verlichting. Maar al snel kwamen de eerste alarmerende berichten over de slechte kwaliteit van de LED-lampen die meededen in het project, de Pharox en de Tiparo. “Als heel Friesland overstapt op de LED-lamp, kunnen we grote problemen verwachten”, zou Thom Deutekom van Elektrokern Schuurman volgens concurrent LED-lampfabrikant LedNed over de twee lampen hebben gezegd. Die problemen zouden worden veroorzaakt door de grote hoeveelheid blindstroom die gepaard zou gaan met het gebruik van de lampen Pharox en Tiparo. Onderzoek korte tijd later van het Nederlandse metrologisch instituut VSL toonde aan dat de Pharox een power factor (zie kader) had van 0,58 en de Tiparo een van 0,5. Wouter Koek van het Nederlandse metrologisch instituut VSL plaatst deze getallen in context: “Een 8 W LED-lamp met een power factor van 50 procent belast met een schijnbaar vermogen van 16 W het net nog altijd veel minder dan een vergelijkbare gloeilamp van 40 W.”

Netbeheerder
Blindstroom is vooral een probleem voor netbeheerders. Consumenten hoeven hiervoor namelijk meestal niet te betalen en stroomproducenten raken de blindstroom in principe ook niet kwijt; de stroom kan immers niet zomaar verdwijnen. Wouter Koek van VSL: “Als het grootschalig gebruik van lampen met een lage power factor tot problemen leidt, dan lijkt mij dat vooral de netbeheerders te raken. Als zij aangeven er geen last van te ondervinden, dan spreekt dat dus voor zich.” En wat zeggen de netbeheerders? Sjoerd Marbus, woordvoerder van energiebranchevereninging EnergieNed: “De gevolgen van blindstroom door de introductie van LED-verlichting kunnen wij goed ondervangen met de bestaande infrastructuur, zoals met de compensatiebatterijen in de onderstations.”.
Uiteraard is LED-verlichting niet de enige veroorzaker van blindstroom. Alle elektronica veroorzaakt blindstroom en grote energieverbruikers kunnen in principe met hun blindstroom een flinke last veroorzaken bij netbeheerders. Die stellen dan ook een grens: als deze bedrijven een power factor produceren van minder dan 0,85, dan brengen ze de blindstroom in rekening. Niet alle netbeheerders overigens, alleen Stedin, Enexis, NRE en Cogas rekenen 0,0006 euro per kVarh (maat voor blindstroom). Marbus “Veel bedrijven zorgen dan ook met eigen compensatoren dat die power factor boven de 0,85 blijft. Wil een groot bedrijf dus LED’s gaan introduceren, dan zullen ze die power factor van 0,5 dus waarschijnlijk compenseren, of anders voor de blindstroom betalen.”

Slimme meter
Kleinverbruikers betalen blindstroom niet, voornamelijk vanwege het simpele feit dat de elektriciteitsmeters blindstroom niet kúnnen meten. Hier komt overigens verandering in met de introductie van de slimme meter, die twee kanten op kan meten. Wouter Koek van VSL: “De nieuwe slimme meter kan blindstroom meten. Dus in principe kan de energieleverancier dan ook blindstroom op de factuur zetten. Mocht dat ooit gebeuren dan zullen consumenten de meerprijs die een hogere power factor van de LED-lamp met zich meebrengt wel willen betalen, en daar springen leveranciers uiteraard snel op in.”

Europa
In Europees verband worden in het kader van de ecodesignrichtlijn steeds meer eisen gesteld aan consumentenproducten en ook de huishoudelijke verlichting ontkomt niet aan de normeringen die daarin staan beschreven. Ook voor LED’s komen in september 2010 regels omtrent de power factor. Op de verpakking of op voor het publiek toegankelijke websites moet de producent de informatie over allerlei eigenschappen van de lamp plaatsen. Daaronder valt ook de power factor. Maar daar blijft het vooralsnog bij. Voor power factors van LED-lampen met een vermogen van minder dan 25 W geldt ook na 1 september 2010 nog geen drempelwaarde. Koek: “Op enig moment zullen Europese functionele eisen worden gesteld aan LED-verlichting. Vooralsnog is dit niet het geval. Gangbare spaarlampen vallen wel onder de eis van een power factor van minimaal 0,5.”
Maar als er geen drempels zijn, is het voor bedrijven toch verleidelijk om producten met een slechte power factor te produceren? Immers, dat is veel goedkoper en de blindstroom komt toch nog niet voor rekening van de consument. Dit lijkt niet helemaal correct. Zo publiceert Philips nu al de power factor van hun LED-verlichting, ondanks het feit dat dit pas in september dit jaar verplicht wordt. Kennelijk kun je er ook je productkwaliteit mee benadrukken. Ook Sjoerd Marbus van EnergieNed heeft de indruk dat lichtbedrijven de norm voor de power factor omhoog willen krikken. “Ondanks dat we niet veel problemen verwachten met de introductie van LED’s, zijn ze wel een nadrukkelijk punt van aandacht.” Daarom schuift voor de netbeheerders Sjef Cobben, lichtexpert voor Alliander, regelmatig aan bij de lichtbrancheoverleggen. Marbus: “We hebben de indruk dat lichtbedrijven hier serieus mee bezig zijn en dat zij zelf de kwaliteit van hun producten zullen bewaken en verbeteren.” Wel of geen drempelwaarde, zolang de consument maar goed geïnformeerd wordt over de producten, dan zijn veel potentiële problemen al uit de wereld, denkt Wouter Koek van VSL: “Het is belangrijk dat fabrikanten op eenduidige wijze de optische en elektrische eigenschappen op hun producten vermelden. En dat metingen worden verzorgd door een geaccrediteerd instituut als VSL. Consumenten moeten weten wat ze kopen en op informatie kunnen vertrouwen.”

______________________________________________________________________

Wat is blindstroom en de power factor?
Een gloeilamp kan gezien worden als een perfecte ohmse weerstand. Alle stroom wordt gebruikt voor het verwarmen van de gloeidraad. Bij apparaten met elektronische voorschakelapparatuur wordt een gedeelte van de wisselstroom gebruikt voor elektrische en magnetische velden waardoor een faseverschuiving in de golfbeweging van de wisselstroom optreedt. Deze blindstroom wordt niet werkelijk gebruikt door het apparaat zelf en de gebruiker betaalt deze dan ook niet, hoewel de stroom wel geproduceerd moet worden om het gevraagde vermogen te leveren. De power factor is een maat om aan te geven hoeveel blindstroom nodig is om het apparaat goed te laten werken.
Daarbij geldt de volgende formule: PF=P/S, waarbij P staat voor netto vermogen, dat is het vermogen dat door het apparaat gebruikt wordt, en S voor schijnbaar vermogen, dat is het totale vermogen dat door de energieleverancier geleverd wordt. Een gloeilamp heeft een PF van 1. Alle apparaten met voorschakelapparatuur hebben PF’s die lager zijn. Hoe hoger de PF hoe beter. En vaak ook hoe duurder.
Wouter Koek van VSL zegt over blindstroom: “Ik gebruik wel eens de analogie van het watermolentje. Stel dat je een watermolen hebt die gaat draaien als je er een liter water doorheen laat stromen. Die liter water kun je vervoeren in een fles, maar ook in volle emmer van tien liter. Onderweg van kraan naar watermolen klotst er een beetje water over de emmerrand, dat is je verlies. Maar vervolgens schenk je één liter uit die bijna volle emmer om het molentje te laten draaien. Die emmer met bijna negen liter water breng je dan terug naar de kraan. Dat water heb je wel vervoerd, maar ben je niet kwijt. Zo zit het ook een beetje met blindstroom.”

Bron: EnergieGids.nl jan 2010

Inpassen zuinige elektromotor vergt zorg

Vanaf komende zomer verkopen fabrikanten alleen nog energiezuinige elektromotoren. De energiebesparingen zijn evident, maar de meerkosten zijn niet altijd snel terugverdiend. En oude elektromotoren zijn ook niet één op één te vervangen door energiezuinige exemplaren.

Door Tijdo van der Zee. In: PT Industrieel Management maart 2011

In het testcentrum van Vanderlande rollen de gele bakken – Tubtrax geheten – in sneltreinvaart over de lopende band. Die heeft daarmee wel wat weg van een achtbaan in een attractiepark. Tubtrax is een nieuw systeem om bagage beter te transporteren. De standaard formaat gele bakken maken het namelijk eenvoudiger om te automatiseren. Vanderlande produceert geautomatiseerde materialhandlingsystemen voor luchthavens, pakketsorteercentra en distributiecentra. Minder opvallend dan de gele bakken zijn de elektromotoren die de transportbanden aandrijven. Toch zit ook daar een innovatie. In plaats van de standaard IE1-motoren, gebruikt men hier energiezuinige IE2-motoren. Vanderlande heeft besloten om alle nieuw op te leveren systemen te voorzien van dit tweede type. “Er zijn projecten waar we overeen waren gekomen IE1-motoren te leveren. Omdat de oplevering hiervan niet voor juni plaats zal vinden, hebben we met de klant afgesproken om ook hier over te gaan op IE2-motoren. Op Schiphol bijvoorbeeld”, zegt Antonie Vos, Group leader R&D Baggage Handling.

Rendement

De Europese Ecodesignrichtlijn, die ingaat op 16 juni, stelt minimumeisen aan het rendement van elektromotoren. Leveranciers zijn daarom nog hard aan het werk om de laatste aanpassingen te maken, voordat zij de oude exemplaren uit de schappen moeten halen. Dit betekent niet dat een defecte elektromotor in de fabriek onmiddellijk vervangen moet worden door een nieuwe. Bij een oude motor kunnen de spoelen nog wel enkele keren gewikkeld worden voordat hij definitief de geest geeft, ook na 16 juni. “Maar als je dat twee keer hebt gedaan, neemt het rendement dermate af, dat vervanging door een nieuwe energiezuinige elektromotor zich snel terugverdient”, zegt Bas Oldenhof van energieadviesbureau KWA. Elektromotoren zitten overal. In 2006 gebruikten elektromotoren in de EU gezamenlijk 1067 TWh, terwijl de Europese elektriciteitsproductie in dat jaar lag op 3354 TWh. In een doorsnee fabriek wordt gemiddeld 70 procent van de totale hoeveelheid elektriciteit gebruikt door elektromotoren, in bijvoorbeeld lopende bandsystemen, koel/vriescombinaties, ventilatoren, pompen en persluchtcompressoren. De EU wil met de nieuwe richtlijn in 2020 jaarlijks 135 TWh besparen op het scenario business as usual.

Passen en meten

Volgens Gosse Brik, energieadviseur bij bureau DWA, variëren de besparingen op vollast van 2 procent bij grote motoren, tot 10 procent bij motoren onder 10 kW. Een kleine rekensom leert dat een besparing van bijvoorbeeld 5 procent op een 1 kW motor die 20 uur per dag, 350 dagen per jaar draait, met een kWh-prijs van 10 cent, een besparing oplevert van 35 euro. Niet echt iets om over te juichen. Toch kan die besparing oplopen, meent Brik. “De meeste motoren zijn ruimschoots overgedimensioneerd, tot wel 70 procent. Aangezien de nieuwe richtlijn ook eisen stelt aan deellastrendementen, zijn juist hier de grote besparingen te halen.” Daarnaast wijst zowel Brik als Oldenhof erop dat een energiezuinige motor het best aangeschaft kan worden, wanneer de oude aan vervanging toe is. “En omdat de nieuwe richtlijn de markt voor energiezuinige motoren groter maakt, zal de meerprijs ten opzichte van een conventionele motor snel dalen”, denkt Oldenhof. Toch zal in de meeste gevallen zo’n nieuwe motor niet zonder meer geplaatst kunnen worden in de bestaande situatie. Dat blijkt bijvoorbeeld bij nadere inspectie van de conveyorbelts van Vanderlande. De motoren zijn daarin liggend geplaatst. Aangezien energiezuinige motoren net iets groter zijn en een andere vorm hebben, was het passen en meten om de nieuwe exemplaren ook tussen de banden gepositioneerd te krijgen. Daarnaast, zo vertelt Vos, liggen de toerentallen en de aanloopkoppels net iets anders, waardoor de gehele afstelling opnieuw ingeregeld moet worden.

Geleidelijke optimalisering

Energieadviseurs Brik en Oldenhof benadrukken dat een energiezuinige elektromotor maar een van de onderdelen is in een energiezuinige installatie. Overdimensionering is een veelgehoord probleem. Een kleinere motor kan leiden tot grote besparingen. Daarnaast wordt in veel gevallen waarbij een wisselende belasting voorkomt, vaak een frequentieomvormer geadviseerd. Dat apparaat wordt bij verdere uitwerking van de Ecodesignrichtlijn in 2017 verplicht (zie kader). Afstelling vindt nu nog te vaak plaats door middel van het afknijpen van de smoorkleppen achter de motor. Brik: “Energieverliezen lopen hier op tot 70 procent. Een frequentieomvormer is dan snel terugverdiend.” Bij Vanderlande gelooft men meer in een aan-uit-systeem, dat met ICT en dus de juiste logistiek haalbaar is. Vos: “Dit scheelt al snel de helft aan energie.” De richtlijn voorziet in een geleidelijke optimalisering van het rendement: van een IE2-motor komende zomer, naar een IE3-motor in 2017. Gosse Brik van DWA raadt dit type al standaard aan. Bij Vanderlande draait inmiddels een IE4-motor op proef. Het is een permanentmagneetmotor. Vos denkt erover de stap naar de IE3-motor straks over te slaan. “Er gaan meer dingen spelen dan alleen energie. Wij zijn nu ook bezig met duurzaamheid en recyclebaarheid en dan wil je ook kijken naar het materiaalgebruik. Het kan goed zijn dat de IE4-motor wat dit betreft beter uit de bus komt.”

——————————————————————————————-

Kader

Regels en regelingen

De Ecodesignrichtlijn (Richtlijn 2005/32/EG inzake ecologisch ontwerp voor elektromotoren) voorziet in een drietrapsmodel, dat ingaat op 16 juni 2011. De kleinste motor die onder de richtlijn valt, een tweepolige motor met een uitgaand vermogen van 0,75 kW, moet in 2011 een efficiëntie hebben bereikt van ten minste 77,4 procent. De grootste motor, een 375 kW motor met 6 polen, moet een efficiëntie van 95 procent halen. Voor 2015 stelt de richtlijn nog scherpere eisen aan de elektromotor: deze moet nog energiezuiniger zijn of voorzien van een frequentieomvormer voor motoren van 7,5 kW tot 375 kW. In 2017 gaat de laatste fase in: ook in de vermogenscategorieën vanaf 0,75 kW gelden dan bovenstaande eisen. Elektromotoren worden nu nog ingedeeld in de EFF-classificatie, waarbij EFF2 staat voor conventioneel een EFF1 voor zuinig. In de nieuwe IE-indeling krijgt een energiezuinig model juist een hogere notering, die loopt van IE1 voor conventioneel tot IE4 voor extreem energiezuinig.

Energie Investeringsaftrek

Via de Energie Investeringsaftrek (EIA) is in 2011, net als in 2010, een energieadvies of maatwerkadvies of actieplan voor elektromotoren voor 41,5 procent van de winstbelasting af te trekken. Daarnaast komt ook een investering in een teruglevervoorziening van remenergie van elektrische motoren voor de EIA in aanmerking. Hieronder vallen vermogenselektronica bestaande uit: teruglevervoorziening remenergie, (eventueel) vliegwiel, (eventueel) supercondensator, (eventueel) chopperinstallatie, (eventueel) frequentieregelaar, (eventueel) vermogenselektronica/ vermogensregeling motor. De motor zelf komt niet in aanmerking.

District heating companies welcome new Dutch Heat Act

The Dutch Warmtewet – Heat Act – will pass the legislature at the end of this spring. It is designed to protect consumers from high costs and provide supply security. The contours of the law are now taking shape. Stichting Warmtenetwerk (the Dutch Heating Association) welcomes the result.

Door: Tijdo van der Zee

In: Hot|Cool International Magazine on District Heating and Cooling No.1 – ’11 – pg 22-23 (Weblink)

The law has its background in the liberalisation of the energy market in 2002. Liberalisation presumes the possibility of choosing your own supplier. These suppliers should then offer the best product for the lowest possible price. But households and firms that are heated by district heating networks are deprived of that choice, theoretically giving suppliers the opportunity to charge high prices. This prospect worried the Dutch parliament and in 2003 it began drafting a law that would prevent suppliers from doing so.

The law was completed in 2008. Consumer prices would be regulated by two mechanisms. First, there was a fixed ceiling, set at the price that consumers would pay ‘as if’ they heated their houses with gas. This mechanism is called ‘Niet Meer Dan Anders (NMDA)’ – not more than otherwise. The second mechanism held that suppliers should never charge more than is reasonable for doing sound business, a price that would allow for a maximum 7.5 % on invested capital. This reasonable price was to be determined for each project separately. The lowest of the two prices – the maximum or reasonable price – was to be charged to the customer. Parliament assumed that this reasonable tariff would on average be much lower than the maximum – NMDA – tariff. As we shall see, this assumption proved to be wrong.

A second important element of the law defined its scope. The intention was to protect not only households, but also small- and medium-sized enterprises (SME) from high tariffs. No distinction, however, would be made between small and large consumers as the ceiling was set at 1,000 kW. All of these customers were to be charged the same rate, based on the  NMDA estimate for a household. Stichting Warmtenetwerk submitted a lobby letter protesting this provision, saying that suppliers with many medium-sized and large customers would incur substantial losses, as they would be charged using the same rate structure as households, despite the fact that their NMDA situation differs considerably from a household. In addition, Gijs de Man, Chairman of the association, argues that many large customers, including many greenhouse gardeners, do not like being stuck to a non-negotiable fixed price. “These are professional clients, well capable of making choices and negotiating deals.”

Research done by NMa, the Dutch Competition Authority, in 2009 made things very different. The organization analysed the business results of the four big suppliers, Nuon (subsidiary ofVattenfall), Essent (RWE), Eneco and Cityheating Purmerend. It concluded that the method of two price mechanisms was too complex and, more importantly, the returns on capital were too low, from -0.4 % for Nuon, to 4 % for Eneco – far below the maximum of 7.5 %. This is primarily due to the NMDA-ceiling. This ceiling is low because of low gas prices, and the introduction of high performance gas boilers. Moreover, district heating suppliers have had high costs because of recent investments in decentralized and sustainable nets. “District heating can be attractive for investors, who seek low risk and relatively low, but predictable, returns for a longer period. This law, with its many tricky provisions, scared those investors away”, says Chairman Gijs de Man.

These results embarrassed the parliamentarians: for years they had suspected that heating suppliers were earning unjustifiably high profits, but they were wrong. The Socialist MP Paulus Jansen put it like this: “I wished I had these research results by NMa five years ago.” The parliamentarians, who initiated the law in 2003, asked the Minister to change some aspects of the law in June 2010. In January of this year, the cabinet announced that they had agreed on the text. Now the document will go to the Council of State, which will advise on the matter. From there it will be sent to the parliament, who, as mentioned before, will decide on it by the end of spring. The text will remain confidential for some time, but the cabinet has already communicated several proposed changes.

First, the price determination; the maximum rate will remain in place. The Competition Authority will then monitor the returns on capital on a portfolio basis, not for each separate project. Second, the scope will decrease from 1,000 kW connections to 100 kW; a better approximation of SME. The Stichting Warmtenetwerk welcomes the cabinet’s conclusions.

The next round of lobbying will now take place in the parliament. Having had most of its initial suggestions fulfilled, the association will try to agenda another topic concerning the property of the heat meters. In over 80 % of the cases, the meter is owned by the supplier, but the law allows customers to bring in their own meter (other than with gas and lectricity), which they also may manage and maintain themselves. This enhances the risk of oxygen entering the system, with its unwanted corrosive effects. Warmtenetwerk proposes that the government transfer ownership to the supplier because of its greater expertise.

But Warmtenetwerk should not rest on its laurels, for the subject remains complex, with many different stakeholders having sometimes fiercely conflicting interests. Stimulation of heat is not part of the new Warmtewet. For example, there are no real options for discounting the environmental value of the low carbon heat supply in the NMDA rate scheme. Even so, Warmtenetwerk pleads for the CO2-reducing potential of district heating to reflect somehow in the price. It is yet not clear how this should be accomplished.

Other stimuli could come from the new energy norms for buildings. The Dutch government and the Normalisation Institute are working on sustainable district solutions to quantify energy norms for individual buildings. This will certainly support the role of many district heating nets. The Warmtewet will go into effect sometime in late 2011.

Chemiebedrijf wint warmte terug uit discontinu proces

Chemiebedrijf Kolb uit Klundert gebruikt proceswarmte uit de nieuwe reactor om grondstof voor te verwarmen. De inzet van koeltorens en stoomketel is hierdoor niet meer nodig. Het bedrijf bewijst hiermee dat warmteterugwinning in discontinue processen wel degelijk mogelijk is. Kolb ontving voor deze innovatie van branchevereniging VNCI in juni de ‘Responsible Care Prijs 2010’. Maar nog lang niet alle proceswarmte wordt nuttig hergebruikt. Er zijn daarom plannen om ook de andere twee reactoren om te bouwen.

Door Tijdo van der Zee

Kolb produceert ethoxylaten, stoffen die de oppervlaktespanning van water verminderen en veel gebruikt worden in cosmetica en wasmiddelen. Ethoxylaat ontstaat door een reactie van vetalcoholen met ethyleenoxide, dat Kolb koopt van het naastgelegen Shell Moerdijk. Doordat de reactie een exotherm proces is moet de reactor koel worden gehouden op de ideale reactietemperatuur van 175 0C. De twee oorspronkelijke reactoren gebruiken hiervoor water van 65 0C uit een ondergronds bassin van 1000 m3, dat door twee koeltorens op het dak van de fabriek op temperatuur gehouden wordt. Voordat ethyleenoxide met de vetalcohol in het reactorvat reageert, moeten de vetalcoholen met stoomketels worden opgewarmd tot 140 0C.

Koeltorens
Vooral de koeltorens waren doorn in het oog van Mark Bramer, manager operations bij Kolb. “Je ziet het geld daar dagelijks naar buiten vliegen”, zegt hij. Het productieproces kent een fase waarin warm water nodig is en een fase waarin koelwater gebruikt wordt. Als je die aan elkaar koppelt, krijg je een kringloop, waarin geen externe energiebronnen nodig zijn. “Probleem is alleen dat vraag en aanbod van warmte niet parallel lopen”, zegt Bramer. De oplossing klinkt eigenlijk heel logisch: twee in plaats van één buffervaten. Eén voor warm en één voor koel water. Het koelwater koelt het productieproces en warmt hierdoor op van 95 0C tot 155 0C. Dat hete water wordt opgeslagen in een horizontaal 5 bars drukvat en verwarmt via een warmtewisselaar in een apart grondstoffenvat de vetalcohol op van 50 0C tot 125 0C. Daarbij koelt het water zelf weer af van 155 0C naar 95 0C, waarna het gereed voor gebruik in het eerste koelwatervat wordt gepompt. Vorig jaar nam Kolb de nieuwe reactor in gebruik en het principe blijkt te werken. Afgelopen jaar bespaarde het chemiebedrijf 12.000 GJ op 45.000 ton grondstof. Volgend jaar verwacht Bramer dankzij een verhoogde productie een besparing van 15.000 GJ te behalen. “Bijkomend voordeel is dat we door het voorverwarmen in een apart vat een grotere capaciteit hebben. De batches kunnen namelijk sneller na elkaar worden uitgevoerd, omdat het reactorvat niet gebruikt hoeft te worden om de grondstof op te warmen.” Wel is het zaak om de niveaus in de buffervaten goed in de gaten te houden. Het zou namelijk erg vervelend zijn als een batch niet door kan gaan omdat er te weinig koelwater in het vat zit.

Stilleggen productie
Niet al het opgewarmde water kan worden hergebruikt voor het voorverwarmen van grondstoffen. Een deel wordt als lagedruk flashstoom van 155 0C gebruikt om bijvoorbeeld de lading van de vrachtwagens te verwarmen. Een veel groter deel van het overschot wordt echter via een warmtewisselaar in de grote 1000 m3 tank gepompt, waar het uiteindelijk dus toch weer door de koeltorens wordt afgekoeld. Er zijn plannen om ook de twee oudere reactors van een voorverwarmingsvat te voorzien. “Maar de productie ligt daar dan wellicht een maand stil. Ethyleenoxide is een explosieve stof en je kan dus niet zomaar wat gaan lassen”, zegt Bramer. Toch moet het vooruitzicht van energiebesparing en vooral ook de capaciteitsverhoging de directie uiteindelijk overstag doen gaan, zo vindt Bramer. Een eventuele uitbreiding met een vierde reactorset zal zeker worden voorzien van een warmteterugwininstallatie en voorverwarmingsvat. Uiteraard trekt Bramer lessen uit de werking van de huidige installatie. “Er zijn kleine dingen als de dimensionering van de pompen. Die is nu nog niet ideaal. Ook ben ik geen voorstander van het gebruik van flashstoom uit het drukvat. Ten eerste raak je zo snel veel druk kwijt, maar nauwelijks warmte. Daarnaast is het dan geen gesloten systeem meer. De stoom die je verliest moet je namelijk telkens weer aanvullen.”

Bron: EnergieGids.nl sept 2010

Universiteit en ziekenhuis betalen zonnepanelen door emissierechtenruil

De Radbouduniversiteit in Nijmegen en het aangrenzende Universitair Medisch Centrum St. Radboud hebben een deel van hun emissierechten ingeruild voor emissierechten in het Clean Development Mechanism (CDM). Dat leverde de instituten genoeg geld op om 48 zonnepanelen aan te schaffen, zonder gebruik van subsidie.

Door Tijdo van der Zee

“We besloten dat we dit voordeel op deze manier mooi konden verzilveren”, zegt Toon Buiting, coördinator energiebeleid bij de Radboud Universiteit.

De universiteit en het ziekenhuis zijn samen deelnemer in het ETS-systeem, de verplichte Europese emissiehandel. In Nederland mogen bedrijven 10% van de hun toegewezen emissierechten inruilen voor deelnemingen in Joint Implementation-projecten (JI), in Oost-Europa, of in Clean Development Mechanism-projecten (CDM), in ontwikkelingslanden. Daarvoor worden ook emissierechten afgegeven.

Het Radboud ging voor een project in India. Daar worden rijstvliesjes verbrand om elektriciteit op te wekken. Normaal rotten die vliesjes weg op de velden. Het ziekenhuis en de universiteit verkochten hun gewone emissierechten en kochten de CDM-emissierechten, die Cer’s (Certified Emission Reductions) worden genoemd, die van dit project afkomstig zijn. Die staan voor een gelijke hoeveelheid CO2-equivalenten, maar zijn goedkoper, omdat besparingen in die landen goedkoper te realiseren zijn. En van het verschil konden dus 48 zonnepanelen geplaatst worden. Buiting wil niet zeggen hoeveel de installatie precies kostte: “Van de opbrengst uit de ruil konden we precies de zonnepanelen aanschaffen. Het voorbereidende werk wordt hierin dan niet meegenomen.”

De installatie beslaat 80 vierkante meter met panelen van Scheuten Solar. Deze hebben een piekvermogen van 11 kW en een geschatte jaarlijkse opbrengst van 10 MWh. Buiting: “De studenten willen graag zulke in het oog springende maatregelen. Maar optimalisatie van onze warmte/koude-opslag (WKO) en energiebesparing in oude gebouwen moet meer opleveren.”

De universiteit en het ziekenhuis doen zuinig met hun rechten, omdat de verwachting is dat ze wat dit betreft in de toekomst minder goed in de slappe was zitten. “We zullen straks steeds minder rechten krijgen, terwijl energiebesparing hier niet makkelijk is. Er komen meer studenten, de openingstijden verruimen en er zijn ook steeds meer apparaten die veel stroom vreten, zoals MRI-scanners.”

Verschenen in Energeia, 15 september 2011

‘Emissiehandel is met nieuwe maatregelen zo veilig als een bank’

De CO2-emissiehandel is de afgelopen jaren herhaaldelijk getroffen door criminele acties van malafide figuren die van de povere beveiliging gebruik maakten om veel geld uit het systeem te trekken. De komende tijd komt de Nederlandse Emissieautoriteit (Nea) daarom met een hele waslijst aan maatregelen tegen cybercriminaliteit die het systeem “zo veilig als een bank” maken. Dat zei Harm van de Wetering, hoofd registratie emissiehandel bij de Nea woensdag op de IIR-conferentie ‘Het Nationale CO2-platform 2011’.

Door Tijdo van der Zee

Allereerst zijn er de ‘besmette’ emissierechten. In Nederland zijn geen gedupeerden van wie emissierechten zijn gestolen. Wel zijn er hier handelaren met ‘besmette’ emissierechten in hun bezit. Zij kochten, zonder het te weten, gestolen emissierechten. Hier speelde de vraag: waren zij schuldig aan heling, of genoten zij kopersbescherming? De beslissing is genomen ten gunste van de huidige eigenaren. Argument hierbij was dat de unieke nummers niet duidelijk zichtbaar zijn, maar ergens “op pagina drie”, aldus Van de Wetering, zijn weggestopt. De Nea heeft deze nummers, waaraan elk document dus afzonderlijk herkenbaar is, weg gegumd. Hierdoor zijn ze niet meer van schone rechten te onderscheiden en kunnen ze weer zonder problemen verhandeld worden. Overigens blijven de nummers voor de Nea wel zichtbaar.

Om diefstal in de toekomst te voorkomen is een hele trits aan maatregelen in voorbereiding (geïnitieerd vanuit Europa of de taskforce Diefstal Emissierechten) of al genomen. Het voert te ver om die hier allemaal in detail te bespreken, maar een aantal opmerkelijke elementen kunnen worden belicht.

Sinds kort moeten gebruikers naast hun gebruikersnaam en wachtwoord een SMS-code invullen bij het inloggen op het Nederlandse Register CO2 Emissiehandel. Deze maatregel is ook getroffen in bijvoorbeeld Duitsland en Tsjechë. Op deze manier wordt phishing tegengegaan. Daarbij worden door valse mails inloggegevens buitgemaakt. Gebruikers wordt in die mails gevraagd om bijvoorbeeld een aantal ‘essentiële zaken’ op de account aan te passen. Eenmaal binnen kunnen de boeven pakken wat ze willen. Vanaf komend jaar gaat aan individuele transacties ook een SMS-code vooraf.

Vanaf deze week moeten transacties in principe altijd door twee gebruikers van een rekening uitgevoerd worden, tenzij de tegenrekeningen door twee personen aan een lijst van ‘vertrouwde rekeningen’ wordt toegevoegd. Dit 4-ogenprincipe op transacties is een Nederlandse maatregel die in sommige andere EU-lidstaten ook getroffen wordt, bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk.

Ook is de beveiliging tegen virussen verbeterd. Virussen zijn in staat om zaken in de computer zodanig te veranderen, dat criminelen op afstand de computer overnemen. De Nea gaat bij signalen van dreigende beveiligingsaanvallen al haar gebruikers benaderen via e-mail met het verzoek oplettend te zijn en niet in te gaan op misleidende e-mails en telefoontjes. Maar het gaat verder. De Nea heeft een onderzoek laten uitvoeren naar eventuele computervirussen op de IP-adressen van de registergebruikers. De gebruikers die gekoppeld zijn aan IP-adressen met veel virussen zijn benaderd met het verzoek na te gaan wat er op hun systeem of PC aan de hand is. “Dit is een vrij experimentele maatregel die nog niet zo vaak is toegepast”, zegt Bram Maljaars, Coördinator Registratie Emissiehandel bij de Nea in een toelichting.

Ook komt er een al eerder aangekondigde vertraging van 26 uur tussen de aankoop en de daadwerkelijke overdracht van emissierechten. In de tussentijd kan de overboeking worden geannuleerd. Deze maatregel voorkomt heel snelle doorboekingen van emissierechten, waardoor het overzicht verloren gaat. Deze laatste maatregel komt uit de nieuwe Europese registerverordening die per 1 januari 2012 in werking treedt. Eerder al werd BTW-fraude aangepakt.

Verschenen in Energeia, 25 augustus 2011

Nieuwe regels toewijzing emissierechten, bedrijven in hun nopjes

Emissierechten voor de industrie worden vanaf 2013 niet meer per se alleen aan hele bedrijfsterreinen toegewezen. Bedrijven krijgen ook de mogelijkheid losse installaties aan te melden. Dat heeft staatssecretaris Joop Atsma van het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) woensdag per brief meegedeeld aan ondernemingsorganisatie VNO-NCW. Die reageert verheugd op het besluit. Het aantal toegewezen emissierechten zou hierdoor flink kunnen stijgen.

Door Tijdo van der Zee

Het ministerie verwacht dat vooral grote chemische bedrijven met veel installaties hier financieel voordeel van zullen hebben. Wel waarschuwt het ministerie voor een toename van de administratieve lastendruk. In een persbericht stelt I&M: “Bedrijven zullen zelf de afweging moeten maken of de toename van administratieve lasten opweegt tegen het voordeel dat met de nieuwe berekeningsmethode is te behalen.” Volgens het ministerie komt het besluit voort uit “intensief en constructief overleg” tussen rijk, VNO-NCW en vertegenwoordigers van bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen.

VNO-NCW stelt in een reactie “blij” te zijn met het besluit van Atsma. “Voortaan kunnen bedrijven kiezen of zij een toewijzing per installatie aanvragen of een toewijzing per bedrijfsterrein. Nu is alleen die tweede optie mogelijk, waardoor geclusterde bedrijven slechter uit zouden zijn.”

Vanaf 2013 gaat de derde fase van het Europese emissiehandelssysteem in. Energiebedrijven moeten vanaf dan voor het eerst hun emissierechten kopen op een veiling. Verschillende sectoren in de industrie doen ook mee in het emissiehandel, maar die krijgen hun emissierechten in die derde fase (tot 2020) nog toegewezen, volgens een behoorlijk ingewikkelde berekeningsmethode.

“Dit besluit zal leiden tot een toename in de hoeveelheid toegewezen emissierechten”, zegt Maarten Neelis, unit manager van de Carbon Market Strategies unit bij Ecofys. “Niet van 50%, maar ik verwacht toch wel tussen de 5% en 10%.” Dat is dan per bedrijf en niet voor de BV Nederland als geheel, zo voegt Neelis er in een e-mail aan toe. I&M-woordvoerster Elif Bagci laat weten dat het ministerie verwacht dat er door het besluit 250.000 tot 300.000 rechten per jaar extra zullen worden toegewezen. Op een verwacht totaal aantal toegewezen rechten van 30 tot 40 miljoen is dat net iets minder dan 1%. “Voor specifieke bedrijven, die bij de nieuwe mogelijkheid baat hebben, kan het percentage iets hoger uitpakken.”

Neelis legt uit wat volgens hem die stijging veroorzaakt. In de berekeningsmethode, zoals die nu op de tekentafel ligt, mogen bedrijven kiezen welke jaren ze als historische basisjaren mogen gebruiken. Ze kunnen kiezen tussen de periodes 2005 tot 2008 of 2009 tot 2010. Tot nu toe zou gelden dat het hele bedrijfsterrein voor één van die twee periodes gaat, maar wanneer een bedrijf per installatie mag opsplitsen, dan kan het voor iedere afzonderlijke installatie kiezen in welke periode deze het meeste uren draaide. Want hoe meer deze draaide, hoe meer emissierechten worden toegewezen.

Een tweede reden waarom het aantal toegewezen rechten omhoog zal gaan, volgens Neelis, is omdat er in fase drie een regel komt die stelt dat wanneer het bedrijf 10% of meer gegroeid is in een periode, er extra emissierechten worden toegewezen. Wanneer het bedrijf zich opsplitst in kleinere delen, is het makkelijker voor ten minste enkele delen om boven die grens uit te komen. Maar voor het bedrijfsterrein als geheel is zo’n groei moeilijk te halen.

Neelis denkt dat het besluit van Atsma een vertragende werking heeft op het allocatiebesluit. Dit staat tot nu toe gepland in januari komend jaar, maar zou vertraagd kunnen worden tot de zomer. “Omdat bedrijven nu een paar maanden de tijd krijgen om hun nieuwe gegevens aan te leveren. Nederland hoort straks waarschijnlijk tot de laatste lidstaten in de Europese Unie die hun allocatieplan inleveren.”

Neelis zegt dat het besluit van Atsma nog wel voorgelegd moet worden aan Europa, maar hij wil niet speculeren over wat de Europese Commissie hiervan zal vinden. Het ministerie zelf verwacht hier geen problemen. “Uit de tekst van de richtlijn blijkt dat er meerdere installaties per vergunning kunnen zijn”, aldus Bagci. Volgens I&M komt alleen in Vlaanderen een soortgelijk systeem. “In Duitsland gebeurt wel iets vergelijkbaars, namelijk het bedrijfsterrein opdelen in meerdere vergunningen.”

Emissiehandelspecialist Jos Cozijnsen vindt het een goede zaak dat losse installaties straks ook aangemeld kunnen worden. Bedrijventerreinen waar bedrijven onderling energie uitwisselen, bijvoorbeeld met restwarmte, zouden volgens hem anders “gestraft” worden voor hun energiezuinigheid, omdat het terrein als geheel dan minder emissierechten krijgt.

Verschenen in Energeia, 1 september 2011

Crowdfunding in Amerika gaat nieuwe fase in

Begin volgend jaar treedt in de VS de JOBS Act in werking, die de mogelijkheden voor crowdfunding flink zal verruimen. Sommigen spreken al van een nieuwe Amerikaanse droom.

Crowdfundingsite Startup Valley staat in de startblokken. Het platform van ondernemer Daryl Bryant draait nu in de beta-versie; voorinschrijvingen zijn al wel mogelijk, daadwerkelijk geld ophalen nog niet.

Startup Valley richt zich op startende ondernemers met slimme internetplannen en technologische uitvindingen. Het is nu nog een paar maanden wachten, dan kan het geld gaan binnenstromen. “Als je uit het juiste hout gesneden bent voor de Silicon Valley, dan ben je bij mij welkom”, aldus Bryant.

De Jumpstart Our Business Startups Act (JOBS) – begin dit jaar ondertekend door Obama, het Huis van Afgevaardigden en de Senaat – maakt het mogelijk om geld op te halen bij de ‘crowd’, gewone mensen, die als investeerders ook daadwerkelijk meedelen in de winst, of rente krijgen op hun lening. Lees verder Crowdfunding in Amerika gaat nieuwe fase in

‘U wordt gesensord’

Leegstand, verloedering en een gehalveerde bierconsumptie. De Eindhovense uitgaansstraat Stratumseind kan wel een opknapbeurt gebruiken. De gemeente neemt onorthodoxe maatregelen: de straat wordt een levend laboratorium.

Het Stratumseind komt een paar keer per week tot leven. Op donderdagavond is de vierhonderd meter lange straat het domein van studenten.

En in het weekend drinkt de lokale jeugd er zijn biertjes. In de lange perioden daartussen is er eigenlijk niks te beleven. “Brouwers vertellen me dat er tien jaar geleden twee keer zoveel werd omgezet”, zegt Tinus Kanters.

Kanters leidt namens de gemeente Eindhoven het project ‘Living Lab’, dat er de komende jaren voor moet zorgen dat de straat weer prettig wordt, en winstgevend.

“Het Stratumseind bestaat nu uit 55 cStratumseindafés en zo’n tien cafetaria’s. Maar er komt steeds meer leegstand. Pandeigenaren krabben zich achter de oren want zij zien de waarde van hun bezit verminderen en lopen flinke huurinkomsten mis van soms wel tienduizenden euro’s per maand.”

Hoe ziet het Stratumseind er dan over een paar jaar uit?
“Dan is het weer een straat waar je het ook overdag naar je zin kan hebben, met horecazaken die dan open zijn en wellicht enkele winkels.”

En hoe gaan jullie dat nou precies aanpakken?
“We hebben onlangs de hele straat volgehangen met sensors. Die meten de hele dag door en geven die informatie realtime aan ons door. Door slimme koppelingen te maken tussen de verkregen data, willen we uitzoeken wat ervoor zorgt dat mensen zich prettig voelen in de straat. We zitten met een kantoor boven een kroeg in de straat. Dus echt er middenin.”

Kunt u voorbeelden geven?
“We meten het weer, dus temperatuur en regen en licht. Ook zien intelligente camera’s hoeveel mensen er de straat in en uit lopen. 3D-geluidssensors meten het geluidsniveau en ook waar het geluid vandaan komt. Door het verzamelen van Bluetooth-gegevens en Mac-adressen kunnen we de drukte op specifieke plekken meten.”

“Ook doen we aan webmining: we kijken naar tweets en andere berichten op social media over het Stratumseind en we willen dan weten of die positief of negatief zijn.”

“We krijgen ook gegevens die we niet realtime krijgen, maar bijvoorbeeld een keer in de week. Van Vodafone krijgen we bijvoorbeeld de herkomst van de mobiele telefoons. Zo weten we bijvoorbeeld dat er laatst 10 procent van de bezoekers uit Den Bosch kwam en twee procent uit Amsterdam.”

“Ook krijgen we agressiecijfers van de politie, consumptiecijfers van de brouwers, informatie van de vuilnisophaaldiensten en parkeergarages. We moeten nog een manier zien te vinden hoe we het aantal fietsen kunnen tellen.”

En Philips doet ook mee?
“De 28 lantaarnpalen krijgen komend voorjaar allemaal led-verlichting gekregen die alle kleuren van de regenboog kunnen uitstralen en alle individueel regelbaar zijn. Uniek in de wereld, voor zover ik weet. Samen met de Technische Universiteit van Eindhoven wordt onderzocht welk effect kleur en belichting kan hebben op gedrag van bezoekers.”

“De hypothese is dat het harde witte licht dat nu altijd aangaat op het eind van de uitgaansavond niet bevorderlijk is voor de sfeer. Beter kan je dan zacht wit licht gebruiken.”

Wat kunnen de ondernemers bijdragen aan een betere straat?
“Afgelopen week hebben de betrokken partijen in hierover een convenant een aantal afspraken gemaakt. Uitbaters gaan bijvoorbeeld beter hun gevels schoonhouden en misschien eens een likje verf geven. Pandeigenaren denken erover om gezamenlijk groot onderhoud uit te voeren.”

“De ondernemers en de politie zullen ook vaker met elkaar contact hebben om sneller duidelijk te hebben hoe incidenten zijn ontstaan en hoe ze de volgende keer kunnen worden voorkomen.”

Is de privacy van de bezoekers eigenlijk wel gewaarborgd?
“Hoewel we veel gegevens verzamelen, zullen we nergens persoonsgegevens vergaren of opslaan. Daarin zijn we ook niet geïnteresseerd. We werken samen met de afdeling Law and Technology van de Universiteit van Tilburg om privacygevoelige zaken goed te behandelen.”

“En mensen moeten zich er van bewust zijn dat ze meedoen in een experiment als ze door Stratumseind lopen. Dit project heeft al vaak in de lokale media gestaan, maar jongeren volgen het nieuws niet goed. We kunnen misschien borden ophangen met de tekst ‘U wordt gesensord’.”

Hebben jullie al de interesse gewekt van partijen buiten Eindhoven?
“Andere gemeenten zijn erg geïnteresseerd in wat we doen. Leeuwarden, Utrecht en Breda bijvoorbeeld hebben al bij ons geïnformeerd. En Tilburg ook. Daar is elk jaar een grote kermis en zij willen graag weten hoe je mensenmassa’s kan sturen. Wij willen onze kennis delen. Die komt voor iedereen beschikbaar.”

Op: NUzakelijk, 14 december 2013