Categorie archief: Duurzame energie

Geldbronnen voor groen

Duurzame energieprojecten kennen vaak hoge investeringskosten, lange looptijden en flinke risico’s. Hoe interesseer je financiers om in de buidel te tasten? Betrek ze vanaf het allereerste begin bij de plannen. ‘Financiering is nog veel te vaak een sluitpost.’

Door Tijdo van der zee

‘Geld is het probleem niet, er liggen bij fondsen en private equity-bedrijven miljoenen ongebruikte euro’s te wachten op het juiste project. Maar veel ontwikkelaars zijn niet in staat legitieme zorgen weg te nemen en een degelijke  business case  te presenteren’, zegt Ronald Huisman, universitair hoofddocent aan de Erasmus School of Economics. Auke de Boer, manager ING Groen Financieringen kan dat beamen: ‘Duurzame projecten zijn best te financieren, maar banken hebben moeite met onzekerheid.’

Onzekerheid en risico zijn verschillende grootheden. Huisman: ‘Er kan een bom vallen op je duurzame project. Dat is onzekerheid. Maar wanneer een ontwikkelaar een eerlijke inschatting maakt van wat er allemaal fout kan gaan in het proces, maak je onzekerheid voorspelbaar en geef je de potentiële investeerder de mogelijkheid een inschatting te maken van de risico’s. Op basis hiervan kan dan een weloverwogen beslissing genomen worden. Vaak krijgt de investeerder een rommelig Excel-sheet onder ogen met de verwachte kasstromen. Of hij even wil betalen.’ Wanneer je de risico’s van een project kent, zijn deze ook te managen. ‘Je weet dan aan welke knoppen je moet draaien als de zaken niet goed lopen,’ vult De Boer aan.

Grote energiebedrijven als Essent, Nuon en Eneco kunnen duurzame energieprojecten vaak grotendeels met eigen vermogen betalen en het project beheren vanuit een zogenoemde balansfinanciering, waarbij de risico’s voor eigen rekening zijn. Een kleine rondvraag op het Warmtecongres in Eindhoven levert de kennis op dat een groot deel van de aanwezigen die bezig zijn met het opzetten van een warmtenetwerk – waarbij huizen of bedrijven met restwarmte of aardwarmte worden verwarmd – bij een kleiner bedrijf werkzaam is. Dergelijke bedrijven zijn voor hun financiering veel meer afhankelijk van vreemd vermogen. In dat geval komt projectfinanciering in beeld, waarbij de risico’s voor rekening zijn van de financiers. ‘Daarbij gelden strakke regels, waardoor we snel kunnen ingrijpen’, stelt De Boer. De ING heeft een voorkeur voor bewezen technieken in plaats van innovatieve ontwerpen en ook juridisch stevige leveringscontracten. En verder: er moet een goed vooruitzicht zijn op inkomsten. De Boer: ‘Nog altijd geldt:  Cash is King! Men moet in staat zijn met de kasstroom rente en aflossing te betalen.’ Maar ook de ING heeft geleerd van de economische crisis en denkt dus wel twee keer na alvorens over te gaan tot een lening. Wie dat lukt, kan vervolgens wel profiteren van de gunstige groenlening, ‘waarbij de rente tot 100 basispunten lager ligt, en dat kan net dat zetje zijn dat het project nodig heeft.’ Deze groenlening geldt overigens alleen voor ‘groenprojecten’ die door het Agentschap NL van Economische Zaken zijn goedgekeurd. Deze zeggenschap heeft het ministerie omdat de lagere rente deels wordt gefinancierd door het Rijk. De ING hoeft groenspaarders namelijk minder rente te betalen zonder dat deze erop achteruit gaan, omdat spaarders fiscale voordelen genieten bij groen sparen.

Econoom Ronald Huisman ondervond na onderzoek naar de financieringsperikelen rond verscheidene warmteprojecten dat er voor geld te vaak alleen gekeken wordt naar banken. Private equitybedrijven, pensioen- en beleggingsfondsen hebben echter ook veel geld te besteden. Welke geldbron je aanboort zou volgens Huisman afhankelijk kunnen worden gemaakt van de fase waarin het duurzame project zich bevindt. Huisman onderscheidt vier fasen. Ten eerste het begin van het project, gekenmerkt door zeer hoge onzekerheid. Vervolgens gaat het project van start. Ook deze fase kent nog veel onzekerheid, maar er is ook een grote toename van kennis, oftewel waardeontwikkeling. In fasedrie is het warmtenet in bedrijf. De onzekerheid is inmiddels laag en het geld begint binnen te stromen. Ten slotte kan het project worden uitgerold naar andere warmtenetten. Daarbij komt de opgebouwde kennis van pas. Huisman: ‘In deze laatste fase kapitaliseert men de waardestijging uit fase twee. Ontwikkelaars zouden bij projectfinanciering deze waardestijging moeten benadrukken. Met kasstroom trek je een bank over de streep, maar waardestijging interesseert fondsen en private equitybedrijven veel meer.’

Financiering door de markt is het meest ideaal, want veel minder afhankelijk van telkens veranderende regelgeving. Toch staan of vallen de meeste projecten bij een of andere vorm van overheidssteun. Dat is vaak de SDE (Stimuleringsregeling duurzame energieproductie), maar ook de EIA (Energie-investeringsaftrek), KIA (Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek), VAMIL (Willekeurige Afschrijving Milieu-investeringen), een garantieregeling of MIA (Milieu-investeringsaftrek) komen al naar gelang het soort project in aanmerking. ‘Voor een bank zijn de risico’s vaak toch te groot om alleen te dragen’, zegt De Boer.

Bron: Groen Akkoord, SDU Uitgevers, oktober 2010

Eurostat goochelt met groeicijfers duurzame energie

Eurostat geeft een verkeerde voorstelling van de groei van het aandeel duurzame energie in Europa in 2009. Onduidelijk is hoe hoog die precies is, maar vermoedelijk een stuk lager dan de 8,3% waarover het Europese statistiekbureau Eurostat rept in het rapport ‘Statistical aspects of the energy economy in 2009’. Dit bevestigt een woordvoerder van het CBS.

Door Tijdo van der Zee

In het rapport wordt in de tabellen een onderscheid gemaakt tussen energie uit water en wind enerzijds en biomassa, afval, zonne-energie en geothermische energie anderzijds. De eerste categorie laat een toename zien van 33,0 miljoen ton olie-equivalenten (Mtoe) in 2008 naar 35,7 Mtoe. Een toename van 2,7 Mtoe, ofwel 8,3% (waarbij Eurostat rekent met meerdere cijfers achter de komma). De tweede categorie bedroeg in 2008 109,8 Mtoe. Ten tijde van het opstellen van het rapport waren echter de cijfers voor deze categorie voor 2009 nog niet binnen en dus hanteert Eurostat een schatting: 109,8, oftewel even veel als in 2008.

In het begeleidende taartdiagram telt Eurostat deze categorieën bij elkaar op tot 145,5 Mtoe. Dit is goed voor 18,4% van de totale Europese energieproductie. Maar Eurostat begaat de fout om het groeipercentage van de eerste categorie te extrapoleren naar de gecombineerde categorie. Als hier al een groeipercentage aan te koppelen zou zijn, dan zou dat uitkomen op een veel bescheidener 1,9%. Maar eigenlijk is het niet mogelijk om een groeipercentage aan te geven, omdat voor de tweede categorie een schatting is gegeven. Kleine schommelingen in 2009 in deze veel grotere categorie hebben een veel grotere invloed op het groeicijfer van de gecombineerde categorie dan de categorie ‘water en wind’.

De IEA, International Energy Agency, heeft de harde gegevens van hernieuwbare energie in Europa voor afgelopen jaar vermoedelijk wel paraat, maar deze organisatie was vooralsnog niet bereikbaar voor commentaar. Het CBS is echter stellig. ‘Dit is gewoon een fout’, aldus de CBS-woordvoerder, ‘Het CBS zou dit niet zo gedaan hebben.’

Overigens is het volgens het CBS niet erg waarschijnlijk dat de categorie ‘Biomassa, afval, zonne-energie en geothermische energie’ erg is gegroeid het afgelopen jaar. ‘In Nederland wordt wel wat meer biomassa bijgestookt in elektriciteitscentrales, maar de bulk van deze categorie wordt gevormd door meestook van biomassa in de industrie en hout in kachels in andere delen van Europa. En dat is eigenlijk al jaren constant’, aldus de CBS-woordvoerder.

Link naar Eurostat rapport ‘Statistical aspects of the energy economy in 2009’

Bron: EnergieGids.nl augustus 2010

Duitse zeewindparken naar Nederlands ontwerp

Tien vergunninghouders voor windparken in het Nederlandse deel van de Noordzee krijgen binnenkort te horen of zij in aanmerking komen voor subsidie. Energieadviesbureau KEMA ontwerpt voor het Duitse energiebedrijf EnBW scenario’s voor twee windparken in het Duitse deel van de Noordzee. De financiële en wettelijke condities daar zijn gunstig: toch is ook bij onze oosterburen wind op zee complexe materie.

Door Tijdo van der Zee

KEMA kreeg in februari te horen dat het de aanbesteding had gewonnen voor de zogenaamde Front End Engineering Design Study (FEED-studie) voor twee windparken 85 kilometer ten noorden van het Duitse Waddeneiland Borkum. De totale capaciteit bedraagt 1200 MW (4,5 miljard kWh per jaar) op een oppervlakte van 105 km2 en een zeediepte van tussen de 38 en 40 meter diepte. “Deze gegevens maken het project uniek”, zegt projectleider Han Cleijne van KEMA. Om te beginnen met de diepte: die zorgt er voor dat de gangbare monopile waarschijnlijk niet voldoet. Die zal te veel gaan zwiepen. Cleijne: “Daarnaast is de kans aanwezig dat de draaifrequentie van de wieken gaat interfereren met de toren. Die belasting kan een windturbine niet te lang aan.” Daarom zal KEMA een toren met een vakwerkconstructie adviseren, of wellicht een lasconstructie met drie poten. Het is nog een te vroeg stadium om het te hebben over merken, maar Cleijne ziet molens voor zich met een vermogen van 3 tot 6 MW.

Overpad
Voor chaotische types is de planning van een windpark op zee een organisatorische nachtmerrie. Op de bodem van de zee liggen al vele kabels, zoals datakabels, maar ook de NorNed-kabel [de grote onderzeese stroomkabel van Noorwegen naar Nederland] loopt van noord naar zuid dwars over de percelen van EnBW. “En in principe geldt het recht van diegene wiens kabel er het langst ligt”, aldus Cleijne. Om de molens van oost naar west toch te kunnen koppelen moet er een soort recht van overpad verkregen worden, wat in dit geval waarschijnlijk overigens onderpad wordt, omdat Cleijne vermoedt dat er onder de NorNed-kabel heen gegraven wordt. Verder mag er vijfhonderd meter aan beide kanten van de NordNed niet gebouwd worden om werkzaamheden aan de kabel mogelijk te maken. Verder zijn er onder meer scheepvaartroutes, visgronden en militaire zones waar rekening mee moet worden gehouden. Ook de planning rond de inzet van materieel is een uitdaging. Net als in de wereld van pv-panelen is ook de windsector een markt waar de vraag hoger ligt dan het aanbod. “Iedereen zit aan dezelfde producenten te trekken. Van het juiste schip om dergelijke windturbines te plaatsen zijn er enkele in de wereld. Het kan geen kwaad om hier al jaren van tevoren contracten mee af te sluiten”, stelt Cleijne. Verder is de afstand van 80 kilometer uit de kust stevig te noemen, met name ook vanwege de hoge golven en harde wind die op dit stuk van de Noordzee voorkomen. Dat betekent dagelijks een ongemakkelijke reis met de boot van vier uur, die in slechte weersomstandigheden lang niet altijd door kan gaan.

Randvoorwaarden
Het moge duidelijk zijn: KEMA maakt de ontwerpscenario’s en EnBW doet de investeringen. Toch vormt één financiële factor de belangrijkste randvoorwaarde voor het ontwerp van de windparken. Deze moeten namelijk vóór eind 2015 aangelegd zijn, zodat ze nog kunnen profiteren van de hoge kWh-prijs van 15 cent. “Daarna gaat de vergoeding terug naar 13 cent. Dat scheelt meer dan 10 procent en kan de business case dus maken of breken”, zegt Cleijne. In Duitsland geldt een vast feed-in tarief voor 20 jaar en eens in de vier jaar wordt dat tarief geëvalueerd, Tussentijds wordt het tarief voor nieuwe parken met 2 procent per jaar verlaagd. Het 2 cent hogere tarief van 15 cent krijgen ontwikkelaars een als premie voor het snel ontwikkelen van een park. Een andere belangrijke randvoorwaarde is de garantie op de netaansluiting door Transpower, sinds kort onderdeel van TenneT, die in ieder geval loopt tot 2015. Die verplichting voor de hoogspanningsbeheerder loopt tot vlak bij het park, tot aan het transformatorstation, die de lagere wisselspanning in het windpark omzet naar de hogere spanning waarmee de stroom wordt getransporteerd. Ook in Nederland heeft het er alle schijn van de TenneT de verantwoordelijkheid krijgt om de windparken te ontsluiten. “Dat was ook één van de adviezen vanuit de werkgroep SEIN, waarvoor KEMA de Nederlandse offshore winddoelstellingen heeft onderzocht. Om de Nederlandse doelstelling van 6000 MW in 2020 te halen, is een snelle beslissing van de overheid hierover vereist.”

Interconnecties
Onlangs besloot een consortium van 10 private ondernemingen dat het tijd is om een supergrid op de Noordzee te bouwen, waaraan alle windparken gekoppeld kunnen worden. Ook in het geval van de twee windparken ten noorden van het eiland Borkum zou een interconnectiemogelijkheid zijn: namelijk met de drie toekomstige windparken in het Nederlandse deel van de Noordzee ten noorden van Schiermonnikoog. Deze liggen namelijk maar enkele kilometers van elkaar verwijderd. Toch ziet Cleijne dat niet snel gebeuren: “We hebben daar wel naar gekeken. Maar je zit dan toch weer met de jurisdicties van twee verschillende landen. Er is een afspraak tussen landen dat men elkaar informeert over plannen. Maar vooralsnog komen er gewoon twee aanlandingspunten: één in Nederland en één in Duitsland.” Met interesse kijkt Cleijne wel naar verschillende windparkeninitiatieven in het Kriegersvlak tussen Denemarken en Zweden. Daar broeden Svenska Kraftnät and Energinet.dk en Vattenfall op mogelijkheden om deze gezamenlijk te ontsluiten. “Erg interessant, maar wij hebben de handen vol aan de grote hoeveelheden stroom uit de individuele windparken.”

Bron: EnergieGids.nl april 2010

Business case bio-etheen in etheenleiding dichtbij

De Sociaal Economische Raad (SER) presenteert dit najaar een advies over de toekomstige rol die biomassa in Nederland kan spelen in de duurzame economie. Te verwachten is dat daarin staat dat juist in Nederland de ‘biobased economy’ een goede kans maakt. Eén manier om snel en relatief goedkoop een stap in deze richting te zetten is het vergroenen van transportleidingen. Groen gasinjectie in het gasnet met bijbehorend certificeringsysteem is afgelopen jaar van start gegaan. Analoog aan dit systeem is ook de grote Noordwest-Europese industriële etheenleiding te vergroenen, zo denkt het Platform Groene Grondstoffen. Een business case is in de maak en potentiële investeerders zijn geïnteresseerd.

Door Tijdo van der Zee

Etheen is een van de belangrijkste grondstoffen in de chemische industrie. In Noordwest Europa is in 1969 door het Aethylen Rohrleitungs Gesellschaft (ARG) een leiding aangelegd die de chemische industrie en raffinaderijen in Antwerpen via Keulen met het Ruhrgebied verbindt. Vanuit Antwerpen loopt vervolgens de RC2-lijn, een onderneming waarin ARG en het Havenbedrijf Rotterdam ieder de helft van de aandelen hebben, naar het noorden naar Moerdijk en Pernis. Vanaf de aanleg in 1969 is het transportvolume in het netwerk gestaag gegroeid naar meer dan 2 miljoen ton in 2009. Voor de komende jaren wordt echter een lichte daling verwacht. De capaciteit van de leiding bedraagt 2,5 miljoen ton per jaar.

Veelbelovend
In de uitgave ‘Speerpunten voor 2010’ van het Platform Groene Grondstoffen zegt voorzitter Ton Runneboom dat “de ambitie om 30 procent van de fossiele grondstoffen te vervangen door groene grondstoffen, haalbaar is en bovendien een enorme impuls geeft aan de Nederlandse economie.” Bio-etheen injectie komt in de uitgave als veelbelovend naar boven. In 2009 heeft het platform de haalbaarheid van bio-etheen in de pijpleiding onderzocht en in 2010 legt het platform contact met partijen die een bio-etheenfabriek in Nederland zouden kunnen realiseren.

Groene shampoofles
Uit deze onderzoeken blijkt dat er verschillende randvoorwaarden nodig zijn om van een bio-etheenfabriek een succes te maken. Ten eerste dient de invoerbelasting op bio-ethanol afgeschaft te worden. Die ligt momenteel tussen de 10 en 20 cent per liter; te hoog om te kunnen concurreren met fossiele grondstoffen die belastingvrij worden geïmporteerd en dus zijn er gesprekken gaande met de Europese Commissie om hier verandering in aan te brengen. Ook zal de olieprijs op het huidige peil moeten blijven of een beetje moeten stijgen. Daarnaast gaat men er vanuit dat een klein deel van de consumenten (5 procent) bereid is om een iets hogere prijs – een green premium – te betalen voor het product. Een ‘groene’ shampoofles kost iets meer dan een ‘grijze’. Uit het onderzoek komt echter wel naar voren dat een meerprijs van 20 procent van bio-etheen ten opzichte van gewoon etheen uiteindelijk in het consumentenproduct is verwaterd tot een acceptabele meerprijs van ten hoogste enkele procenten.
Ten slotte is er massa nodig. Een fabriek moet een capaciteit hebben van tussen 200.000 en 500.000 ton jaarlijks. Ton Runneboom: “Dat maakt injectie in het etheennet, waar een jaarlijkse capaciteit van 12 miljoen ton etheen aan is gebonden, zo interessant: bio-etheen zal in een bedrijf vooralsnog in een klein deel van de totale etheenbehoefte voorzien zodat men alleen die consumenten kan bedienen die de green premium bereid zijn te betalen, net als bij groene stroom. Maar als er vele bedrijven een klein beetje afnemen, hebben wij een business case. Je ziet dat grote bedrijven als Wal Mart, Coca Cola, Pepsi en Albert Heijn er veel aan is gelegen te vergroenen. Zij vertalen de consumentenwens van vergroenen in haalbare producten en zijn zodoende de drijvende krachten om een dergelijk bio-etheenproject mogelijk te maken.”

Swap
Procestechnisch hoeft er voor bedrijven niets te veranderen bij de inzet van bio-etheen. Het product heeft namelijk exact dezelfde moleculaire structuur. Chemiebedrijf DSM zou een afnemer kunnen zijn. Hoewel het bedrijf aangeeft dat het na de verkoop van het SABIC-deel nog maar erg weinig etheen nodig heeft, gebruikt het de grondstof wel om een product te fabriceren waarbij duurzaamheid een grote meerwaarde zou kunnen hebben. Neem bijvoorbeeld Dyneema, dat is een supersterke vezel die wordt verwerkt in bijvoorbeeld kogelvrije kleding voor het leger en de politie. Deze twee overheidsinstanties zijn sinds begin dit jaar verplicht duurzaam in te kopen en daarbij past het als Dyneema van bio-etheen wordt gemaakt. Rob Rijlaarsdam, inkoopmanager van DSM volgt de biobased ontwikkelingen op de voet. “Ik juich de ontwikkeling toe. We verrichten er zelf ook studie naar, maar ik kan er verder mede om concurrentieredenen niet veel meer over zeggen”, aldus de inkoopmanager. Rijlaarsdam geeft wel aan dat het vrijwel onmogelijk is om daadwerkelijk groene moleculen de fabriek binnen te halen, aangezien de koop en verkoop van etheen bestaat uit een ‘swap’, een administratieve handeling die er wel in voorziet dat er evenveel etheen ingepompt is als er uitgehaald wordt, maar die niet gekoppeld is aan een echte fysieke overdracht.
Ton Runneboom van het Platform Groene Grondstoffen denkt daar ook zo over omdat hij ook denkt dat een dergelijk bovengenoemd ‘massabalans’-systeem het best uitvoerbaar is maar hij geeft ook aan dat het met de koolstof-14-analyse technisch mogelijk is om bio-etheen van fossiel etheen te onderscheiden. “Bovendien moet het mogelijk zijn bio-etheen in aparte pakketjes door de leiding sturen. Dat zou een mogelijke rol kunnen spelen in de marketing van bedrijven.”

Lege handen?
Rotterdam is een voor de hand liggende haven voor een bio-etheen fabriek, maar ook Antwerpen heeft een aantal voordelen. Ton Runneboom: “Rotterdam gooit hoge ogen. De haven heeft nu al de grootste bio-ethanolinfrastructuur.” Volgens Runneboom is de haven de grote trekker van het project. Maar de haven laat niet het achterste van zijn tong zien. “Voordat je het weet, praten we alleen nog over vergevorderde plannen om plannen te maken’, zegt een woordvoerder. Maar, zo voegt hij er aan toe: “Natuurlijk oriënteert Rotterdam zich op een olieloos tijdperk en zijn we geïnteresseerd in de productie van bio-etheen, want dan maken we weer een stapje in de bio-cluster.” Zou het kunnen dat Antwerpen dan meer te bieden heeft? Feit is dat de Vlaamse haven het knooppunt is in het etheennetwerk en dat Rotterdam in zekere zin aanhaakt op de grote leiding. Of een fabriek nu in België of Nederland wordt gebouwd, in ieder geval verwacht Runneboom dat deze in 2013 operationeel zou moet kunnen zijn “maar dan moet de chemische industrie wel snel toegang krijgen tot ethanol op wereldmarktprijzen want als Europa achter hoge invoerbarrières blijft zitten voor de chemie dan gebeurt er helemaal niets.”

Bron: EnergieGids.nl sept 2010

‘Belgische offshore windparken waarschijnlijk op dezelfde exportkabel’

De toekomstige Belgische offshore windparken Northwind –dat tot voor kort onder de naam Eldepasco bekend was– en Belwind II krijgen waarschijnlijk een gezamenlijke 240 kV wisselstroomkabel naar land. Dat zegt directeur Frank Coenen maandag tegen Energeia.

Door Tijdo van der Zee

“De kans is 80%”, schat Coenen, “de grootste onzekerheid is van technische aard: een dergelijke drie-aderige kabel van 50 kilometer lengte is nog niet eerder op de zeebodem gelegd. Er zijn verschillende bedrijven geïnteresseerd in de klus, maar zij moeten de kabel eerst nog ontwerpen.” Maar, zo beweert Coenen, “de beslissing wordt op zeer korte termijn genomen”.

De optie die de grootste kans heeft is een kabel van land naar het hoogspanningsstation van Northwind en vandaar 10 kilometer verder naar het station van Belwind II. “Dit zou een aanzienlijke verhoogde efficiëntie betekenen ten opzichte van een situatie van twee exportkabels naar land”, aldus Coenen. Hoe groot ‘aanzienlijk’ is, kan Coenen niet zeggen. “Daarvoor is het nog te vroeg.” Coenen voegt er aan toe dat de conventionele oplossing, van twee keer een eigen 150 kV-kabel naar land, ook nog “op tafel ligt”.

Vorig jaar lieten aandeelhouders Electrawinds en Depret zich uitkopen uit windpark Eldepasco, dat vanaf dat moment nog gedragen werd door Colruyt (67%) en Aspiravi (33%). De naam Eldepasco is een samenvoeging van de eerste letters van de vier bedrijven die het project begonnen. “Maar nu er nog twee over zijn, is Eldepasco geen goede naam meer. Daarom hebben we gekozen voor Northwind”, zegt Coenen. In februari maakten de overgebleven aandeelhouders ook bekend dat Frank Coenen, met zijn bedrijf Incontrol, de dagelijkse leiding zou nemen over het project. Coenen was eerder verantwoordelijk voor de bouw van Belwind I. Coenen voert ook het bewind over Belwind II. Hij vindt het logisch dat er met de twee parken gestreefd wordt naar synergie. “Niet alleen met techniek, maar ook op het gebied van werknemers en financiering.”

Volgens Coenen zijn Northwind en Belwind II straks goed voorbereid voor de verdere ontwikkeling van het onderzeese hoogspanningsnet, waarbij alle acht offshore windparken in de Belgische wateren op elkaar kunnen worden aangesloten. “Hoogspanningsnetbeheerder Elia wil ook met 240 kV wisselstroom gaan werken.” Tenminste, indien besloten wordt dat Elia verantwoordelijk wordt voor het net op zee. “Het is nog niet geheel duidelijk of Elia het moet doen.”

Northwind wordt gebouwd op de Bank Zonder Naam en krijgt een vermogen van 216 MW. De molens van Belwind II staan straks met hun voeten in het zand van de Bligh Bank en leveren 165 MW.

Het initiatief van Belwind en Northwind om hun parken te koppelen is een eerste kleine stap in de richting van een zogenaamd supergrid op de Noordzee, waarbij nationale windparken geclusterd zijn. Deze clusters zijn vervolgens onderling ook weer verbonden met hoog spanningskabels op de bodem van de zee. Zo ontstaat één groot internationaal netwerk. Jan Declerq, van lobbyclub Friends of the Supergrid, schetste donderdag op de Navingo Offshore Wind Installation and Maintenance Conferentie in Rotterdam hoe de verschillende ontwikkelingsstadia van zo’n supergrid (zie figuur) er uit zien. Hij zegt over het Belgische initiatief: “Daar zit veel logica in.” Overigens is het volgens Declerq niet het enige koppelingsproject. “Ook in Nederland en Engeland zijn gesprekken gaande tussen verschillende partijen.” Er zijn echter behoorlijk wat technische en wettelijke belemmeringen. Allemaal wel op te lossen, volgens Declerq, alleen vindt men het vaak moeilijk “het stukje onafhankelijkheid op te geven”.

Verschenen in Energeia, 30 mei 2011

Groen gas uit Wijster past maar net op het net van Rendo

Het groen gas dat eind dit jaar uit de biovergister in het Drentse Wijster gaat stromen, kan maar met de grootste moeite worden ingevoed in het net van netbeheerder Rendo. Eerdere pogingen om het gas aan het net van Enexis te slijten, liepen stuk, omdat dit al helemaal vol zit. “Het is een agrarische omgeving, waar sowieso niet veel gebruikt wordt. We zouden het in de zomer, wanneer er minder wordt gebruikt, gewoon niet kwijt kunnen.” 

Door Tijdo van der Zee

Begin juni verrichtte Gedeputeerde van de provincie Drenthe Tanja Klip-Martin de openingshandeling van de bouw van de nieuwe vergistingsinstallatie met opwerkfaciliteit voor afvalverwerkingsbedrijf Attero in Wijster. Sindsdien vorderen de werkzaamheden gestaag. Inmiddels staat een groot deel van de vergistingstank al in de steigers. Het gevaarte verwerkt vanaf eind dit jaar zogenoemde organische natte fractie (ONF) uit huishoudelijk restafval tot 5 mln kuub groen gas per jaar en dat komt neer op ongeveer 800 kuub per dag. Een flinke hoeveelheid, waar de netten van de lokale netbeheerders niet meteen op berekend bleken.

De installatie van Attero staat in het verzorgingsgebied van Enexis, maar dat bedrijf kon het gas niet opnemen. “De installatie heeft voor ons net te veel capaciteit”, zegt woordvoerder Jan Bakker. In de winter zou Enexis geen problemen hebben met de hoeveelheid, maar in de zomer, wanneer het verbruik drastisch daalt, zou de druk op het net te groot worden. “Je wilt niet dat de boel gaat ploffen”, zegt Bakker.

Attero wendde zich toen tot netwerkbedrijf Rendo, dat niet ver van Wijster ook actief is. “Wij gaven aan dat die 800 kuub echt ons maximum is”, zegt Assetmanager Gas Johan Jonkman. Om die kwijt te kunnen is Rendo momenteel druk bezig met de aanleg van een zeven kilometer lange leiding naar Hoogeveen. Het probleem van de installatie in Wijster is dat de productie niet makkelijk teruggeschroefd kan worden: het afval wordt continu vergist. Met Gasunie kan worden afgesproken dat zij tijdelijk minder leveren, maar van Attero komt een continue stroom gas. Het aanbod is in de zomer dus snel groter dan de consumptie.

Maar als het aan Attero ligt, blijft het niet bij het vergisten van ONF. Later dit jaar wordt er besloten over het meevergisten van groente-, fruit- en tuinafval (GFT). Dan komt er nog eens dagelijks 900 kuub groen gas bij. In dat geval volstaat voor Rendo een gasleiding naar Hoogeveen niet, maar moet een extra leiding van 13 kilometer worden aangelegd naar Meppel en De Wolden. “Attero moet nog beslissen”, aldus Jonkman, “Ze kunnen met een compressor ook het gas op 40 bar brengen en injecteren op het net van Gasunie. Beide opties kosten veel geld.”

In fase drie zou Attero een groengashub bouwen, waarbij boeren via een ringleiding zelfvergist biogas injecteren, dat centraal kan worden opgewerkt tot groen gas. Hiervoor heeft Attero vorige week vrijdag bij de openstelling van de SDE+-regeling een subsidie-aanvraag ingediend. De hoeveelheid groen gas die hierbij vrij komt, is volgens Jonkman vrijwel zeker te veel voor het net van Rendo. “Dat gaat dan het net van Gasunie op.”

Jonkman heeft wel ideeën hoe meer flexibiliteit ingebouwd kan worden, zowel op het net als daarbuiten. “We kunnen meer werken met opslag, bijvoorbeeld bij Attero. Dat zou voor het gas eventueel ook een warmtekrachtkoppelingsinstallatie kunnen inzetten, maar er moet ook gewoon meer groen gas gebruikt worden in bijvoorbeeld de transportsector.”

Verschenen in Energeia, 11 juli 2011

‘Offshore trafo’s kunnen best wat kleiner’

BorWin_beta_2013
Borwin Beta

Een offshore windpark van 800 MW kan prima toe met een offshore transformatorstation van 700 MW: het waait namelijk zelden zo hard dat de turbines hun maximale capaciteit leveren. En als ze dat toch eens doen, dan waait het in de rest van Noordwest Europa meestal zo hard, dat de elektriciteitsprijs keldert. Het kan dan geen kwaad om een paar turbines af te schakelen.

Dat zegt CEO Mel Kroon van hoogspanningsnetbeheerder TenneT in een interview in de nieuwste uitgave van Offshore Wind Magazine.  Ik sprak Kroon enkele dagen voordat minister Henk Kamp bekendmaakte dat TenneT in Nederland verantwoordelijk wordt voor het aan land brengen van de stroom van de toekomstige offshore windparken.

Om de door de regering gewenste kostenreductie voor offshore windenergie van 40 procent te bereiken, gaat TenneT op grote schaal inkopen. “In plaats van tientallen kilometers kabel gaat het nu om honderden kilometers”, aldus Kroon, “Dat zal de prijs zeker drukken.” Ook het kleiner uitvoeren van de transformatorstations moet aan die kostenreductie bijdragen. “Daar kunnen we wel 10 procent mee besparen.” Kroon wil deze discussie niet alleen in Nederland voeren. “Ook in Duitsland zullen dit aanzwengelen.”

Het kabinet maakte eind september bekend dat de komende jaren offshore windparken geclusterd worden in drie zones voor de Zeeuwse, Zuid-Hollandse en Noord-Hollandse kust. Het eerst zal gebouwd worden aan windparken voor de Zeeuwse kust. De stroom komt dan aan land bij Borssele, waar vanwege de kerncentrale al een stevige elektriciteitsverbinding ligt.

Lees het hele artikel hier 

 

 

 

Zonnepanelen met hoge nauwkeurigheid testen

Zonnesimulatorfabrikant Eternal Sun uit Delft ontwikkelde een techniek waarbij zonnepanelen op korte afstand met hoge nauwkeurigheid kunnen worden getest. Inmiddels worden de compacte zonnesimulatoren naar alle hoeken van de wereld verscheept.

Door Tijdo van der Zee

De demonstratiesimulator staat opgesteld in een hoekje van het pv-lab van de Technische Universiteit Delft. Het apparaat meet ongeveer twee bij drie meter, daarnaast staat een meetinstallatie die is gekoppeld aan de computer. Na iedere test verschijnt er op het scherm een IV-curve, die de kwaliteit van het pv-paneel toont. In wezen is het apparaat niet meer dan een lichtbak, waarbij de lampen zo goed mogelijk het spectrum van zonlicht nabootsen.

Het heeft wel wat weg van een zonnebank, inclusief zoemende ventilatoren die de warmte wegblazen, al zijn het lichtspectrum en de nauwkeurigheid niet echt met elkaar te vergelijken.Om een paneel te testen, leg je het op een karretje en rolt het onder de lichtbank, die schijnt met 1000 W per vierkante meter bij een temperatuur van 25 graden. Een meting duurt ongeveer een halve seconde. Dat is genoeg om te weten of het paneel doet wat de fabrikant beweert.

Copyright Eternal Sun
Copyright Eternal Sun

Steady state

De technologie die hier gebruikt wordt heet steady state. Dat houdt in dat er langer belicht wordt dan in de meer gangbare flash-testen, waar een test doorgaans tussen de 10 ms en 50 ms duurt.

Volgens Eternal Sun kunnen deze flash-testen een vertekening geven.Sommige typen pv-panelen hebben namelijk een responstijd die langer is dan de flits: het duurt even voor het paneel op maximumcapaciteit produceert. Dat heeft onder meer te maken met chemische eigenschappen en de elektronica van panelen.

Ook de zogenoemde organische pv-panelen, waar onderzoekscentrum ECN momenteel volop onderzoek naar doet hebben steady state belichting nodig.Een ander voordeel van de Delftse techniek is de omvang: het apparaat kan in een kleine kamer worden neergezet en ook het vervoeren ervan is niet moeilijk. Bij flash-technieken zitten tussen de lichtbron en het paneel al snel acht meter. Eternal Sun heeft genoeg aan veertig centimeter.

Dat heeft te maken met het goed simuleren van zonlicht, legt Eternal Sun-manager Robert Jan van Vugt uit.“De pv-panelen moeten over het hele oppervlak egaal beschenen worden. Bij flash worden er enkele lichtbronnen gebruikt, dus daarom is een grote afstand nodig om die uniformiteit te bereiken. Wij gebruiken een grid van lampen, die allemaal individueel regelbaar zijn, waardoor we van dichtbij een uniforme lichtintensiteit kunnen bereiken.”

Over wat er precies in de lichtbak aan technologie hangt, doet Van Vugt een beetje geheimzinnig en foto’s maken is er dan ook niet bij. “Dat is allemaal patent pending.” Wereldwijd zijn er volgens Van Vugt niet meer dan vijf fabrikanten in staat om een nauwkeurige (klasse AAA) steady state simulator te maken. “Potentiële klanten die weten wat ze willen, komen dus al snel bij ons uit”, aldus Van Vugt. Het is niet zo dat de simulator meteen aangeschaft hoeft te worden; Eternal Sun biedt ook een testservice. “Dat is al interessant bij een klein project”, stelt Van Vugt.

Second opinion

“Elk paneel dat nu een fabriek verlaat, wordt daar ook getest en het maximaal vermogen bepaalt direct de verkoopprijs. Maar ja, het blijft wel de slager die zijn eigen vlees keurt. We weten bijvoorbeeld ook dat een auto nooit het verbruik haalt dat de fabrikant beweert. Zo zit het ook een beetje met zonnepanelen. Wij pleiten voor een second opinion.” Een container met pv-panelen die uit China komt kan bijvoorbeeld even snel gescand worden op kwaliteit.

“Haal er twee of drie uit en test die”, zegt Van Vugt. “Je koopt een container waarvan je denkt dat er 600 250 wattpiek (Wp) panelen in zitten, maar zelfs als de panelen maar één procent negatief afwijken, dan koop je 600 keer 247 watt. Je kan met de fabrikant afspreken dat je bij een bepaalde afwijking minder betaalt en als die afwijking nog groter is, kan je de container zelfs terugsturen. Op die manier kan je de testkosten terugverdienen.”

De simulator is vooral interessant voor grote zonnesystemen van pak-hem-beet 1 MW. Van Vugt: “Als je een project van 1 MW hebt, maar het presteert 3 procent minder, dan heb je dus ook 3 procent minder inkomsten en dat kan je business case breken.” Maar in principe kunnen ook kleinere installateurs met de simulator werken, meent Van Vugt. “Onze testservice biedt een manier om je te onderscheiden van de massa. Je bent je dan alleen wel aan het onderscheiden op kwaliteit en niet op prijs.” Het testen van één pv-paneel kost bij Eternal Sun 270 euro. Bij volgende panelen daalt die prijs snel.

Samenwerking

Onlangs ging Eternal Sun een samenwerking aan met een aantal partijen waaronder ECN en TNO. Die samenwerking zou kunnen leiden tot een simulator in een klimaatkamer, waardoor het bedrijf zelfs de concurrentie aan zou kunnen gaan met het vermaarde TÜV in Duitsland. Van Vugt: “Van zulke installaties zal je er natuurlijk geen duizenden verkopen. En al helemaal niet in Nederland alleen. Je moet dan echt Europees of wereldwijd gaan denken.”

Over TÜV gesproken, doet Eternal Sun niet dunnetjes over wat TÜV al gedaan heeft? Nee, zo moet je dat niet zien, meent Van Vugt. “TÜV test een paar panelen van een nieuw model, en doet dat erg grondig, maar hangt daar ook wel stevig prijskaartje aan. Dan zeggen ze: ‘Dit is een goed paneel.’ Maar wat zegt dat predicaat over een paneel dat een jaar later van dezelfde band afrolt? Je kan allerlei wijzigingen doorvoeren in je productieproces en toch het TÜV-label blijven voeren. Wij stellen dus voor om continu een steekproef te nemen uit de panelen die regelrecht uit de fabriek komen.”

Wat kan Van Vugt nu, na een paar jaar testen, over het algemeen zeggen over de kwaliteit van pv-panelen? “Bij goede panelen zijn de onderlinge verschillen ook relatief klein. Slecht presterende panelen hebben ook onderling grotere afwijkingen. Dat zit onder andere in de kwaliteit van de cellen die op het paneel gemonteerd zijn. Goede fabrikanten testen alle afzonderlijke cellen goed en gebruiken alleen cellen die onderling weinig afwijken, waardoor de panelen veel constanter presteren. Als er in één string namelijk één slechte cel zit, presteert meteen de hele string slechter.”

TOP-10 ZONNEPANELEN
Een top-10 van best presterende zonnepanelen. Robert Jan van Vugt krijgt regelmatig het verzoek om
zo’n lijstje op te stellen. Maar dat doet Eternal Sun niet. “Wij werken veelal in opdracht van de installa-
teur of de groothandel, niet de fabrikant, en het is dus niet aan ons top-10 lijstjes te gaan publiceren.
Als een installateur goede sier wil maken met goede testresultaten, is dat natuurlijk aan hem.”
Verder is zo’n lijst al snel achterhaald. Van Vugt: “een top-10 kan erg waardevol zijn, maar zegt eigen-
lijk alleen iets over de zonnepanelen uit die serie, uit die productielocatie van die maand of dat jaar.”
Wie toch benieuwd is naar prestaties van zonnepanelen, kan terecht bij onze oosterburen. Op een
testveld in de buurt van Aken test Photon daar al jaren panelen van tientallen fabrikanten en zet de
resultaten netjes op een rijtje. In februari verschenen de resultaten van 2013.
Verschenen in Installatie Journaal, april 2014

Hogere rente windobligatie voor omwonenden

Hoe krijg je omwonenden mee in een windmolenproject? Bij een windpark van Eneco in de gemeente Houten krijgen inwoners de mogelijkheid te participeren voor een hoger rendement dan mensen buiten Houten.

Lanaken_-_windturbine

‘HollandseWind uit Houten’ noemt Eneco het nieuwe project, dat wordt uitgevoerd met de lokale windcoöperatie Uwind.

Houtenaren kunnen hierbij participeren in het windpark vanaf 500 euro. Eigenlijk betreft het geen echte participatie, maar een lening aan Eneco – een windobligatie – voor een periode van zes jaar.

In die periode kunnen deelnemers een jaarlijkse rente tegemoet zien van 4,5, 5,0 of 5,5 procent, afhankelijk van de windkracht en dus de opbrengst van de windmolens.
Mensen van buiten Houten kunnen ook deelnemen in het windpark, maar zij krijgen een lager rendement van 4 procent. Voor Houtenaren zijn 2800 obligaties beschikbaar; voor mensen buiten Houten 2200 stuks.

Behalve participeren, kunnen omwonenden ook stroom afnemen van de Houtense windmolens. Een ‘streekproduct’, noemt Eneco deze stroom: “Gegarandeerd windstroom uit hun eigen windmolens.”

Draagvlak

“Het moet voor alle betrokkenen in een vroeg stadium duidelijk zijn wat windenergie de omgeving kan bieden”, zo motiveert Katja Langen, directeur wind op land bij Eneco, het nieuwe participatiemodel.

Het Houtense concept is meer een combinatie van bestaande projecten, dan een geheel nieuw idee. Zo werken al veel meer organisaties met windobligaties. En Eneco deed het een paar jaar geleden zelf ook al, bij het windpark Burgervlotbrug. Toen waren de rendementen zelfs nog een stuk hoger, namelijk 8 procent. “De rente nu is inderdaad lager. Dat komt door de economische crisis, waardoor wereldwijd alle rentes zijn gedaald”, aldus een woordvoerder van Eneco.

Verschil tussen Burgervlotbrug en windpark Houten is verder dat de financiering deze keer niet door een bank geregeld wordt. Destijds was dat de Triodos bank. Ook het idee dat omwonenden meer rente krijgen dan mensen die verder af wonen heeft Eneco niet zelf bedacht. De Raedthuys Groep deed vorig jaar bijvoorbeeld al hetzelfde met windpark De Hondtocht in Dronten.

Ten slotte, het geven van extra rendement wanneer het harder waait, introduceerde Eneco ook al eerder. In 2011 kwam het energiebedrijf namelijk met HollandseWind, een energiecontract waarbij kortingen op de energierekening werden gegeven als er meer wind was.

Maar, al met al denkt Eneco met HollandseWind uit Houten toch een belangrijke stap te zetten. “Samenwerking met lokale partijen en bewoners is namelijk cruciaal”, aldus Eneco. Op termijn en bij gebleken succes wil Eneco het concept uit Houten bij meer windparken invoeren.

De drie 105 meter hoge windmolens staan langs het Amsterdam-Rijnkanaal. Een groep inwoners heeft bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens een klacht neergelegd tegen het windpark.

Verschenen 14 juni 2013 op NUzakelijk.nl

‘KDE Energy zoog zusterbedrijf leeg’

Leidingenbouwer Hogenboom beschuldigt moederbedrijf Koop Groep van het systematisch uitknijpen en doorsluizen van miljoenen euro’s naar een andere dochter, Koop Duurzame Energie (KDE). Koop Holding ontkent de aantijgingen. De geldproblemen hebben Hogenboom de das omgedaan; deze donderdag is door Koop Groep surseance van betaling aangevraagd. Lees verder ‘KDE Energy zoog zusterbedrijf leeg’